Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0308

Datum uitspraak2009-01-08
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23373 & 08/23372
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Voortgezet verblijf / eindigen huwelijk / bijzondere individuele omstandigheden / klemmende redenen van humanitaire aard
In de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In hoofdstuk B16, paragraaf 7 is neergelegd dat indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, voortgezet verblijf wordt toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. [..] Uit het bestreden besluit is voldoende kenbaar dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de door verzoeker in de bezwaarfase aangevoerde omstandigheden. Gezien het hierboven weergegeven beleidskader heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 Vb opleveren noch dat anderszins de persoonlijke situatie van verzoeker noopt tot toepassing van de in genoemd artikel aan verweerder verleende bevoegdheid. Ten aanzien van de gestelde mishandeling ontbreekt een proces-verbaal van aangifte door verzoeker. Voorts blijkt uit een van de zich in het dossier bevindende mutaties dat verzoeker heeft verklaard dat er niets aan te geven viel, mede omdat hij van de ex-echtgenote hield. Dit is in tegenspraak met de verklaring van verzoeker in een proces-verbaal van verhoor en mutatie van 2 mei 2006 waarin verzoeker heeft verklaard met zijn ex-echtgenote een schijnhuwelijk te zijn aangegaan ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Dat verzoeker in de veronderstelling zou hebben verkeerd met een melding aangifte te hebben gedaan is in tegenspraak met de stelling in het beroepschrift dat verzoeker reeds lange tijd in Nederland woont en werkt. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft de gemachtigde van verzoeker voorts ermee ingestemd om binnen een termijn van twee weken een proces-verbaal van aangifte over te leggen. Uit het dossier blijkt niet dat zulks is geschied. Dat verzoeker reeds lange tijd in Nederland woont, werkt en nimmer problemen met justitie heeft gehad is eerst in beroep aangevoerd. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit derhalve geen rekening mee kunnen houden. Dat verzoeker geen banden meer heeft met zijn land van herkomst en het leven hier beter is, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen aanmerken als klemmende redenen van humanitaire aard, gelet op het beleidskader.


Uitspraak

RECHTBANK's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08 / 23373 (voorlopige voorziening) AWB 08 / 23372 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 januari 2009 in de zaak van: [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum], van Guyaanse nationaliteit, verzoeker, gemachtigde: mr. M. Amrani, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E.S. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft op 20 maart 2007 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking 'verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]' in de beperking 'voortgezet verblijf'. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 30 oktober 2007 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 26 november 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 26 juni 2008 beroep ingesteld. 1.2 Verzoeker heeft op 26 juni 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. 2.5 Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. 2.6 Ingevolge het bepaalde in hoofdstuk B16/3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt de verblijfsvergunning op aanvraag verleend indien: a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voorgezet verblijf; b. die (huwelijks) relatie drie jaren bestaat en de vreemdeling ten minste drie jaren op grond van die (huwelijks) relatie een verblijfsvergunning heeft gehad; c. drie jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en d. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4). 2.7 Ingevolge artikel 3.52 Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf in andere gevallen dan genoemd in artikel 3.51 Vb worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. 2.8 In de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In hoofdstuk B16, paragraaf 7 is neergelegd dat indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, voortgezet verblijf wordt toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister. Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in: a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst; b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst; c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is; d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. 2.9 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker is op 30 januari 2004 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]'. Deze vergunning is verleend met ingang van 10 september 2003, geldig tot 10 september 2004. De geldigheidsduur van deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 10 september 2009. De relatie van verzoeker met zijn partner, op grond waarvan het verblijf van verzoeker was toegestaan, is feitelijk verbroken. Verzoeker en zijn partner zijn volgens verweerder per 12 juni 2006 uit elkaar gegaan. Verzoeker heeft aangegeven het niet precies meer te weten. Vanaf 27 juni 2006 staan verzoeker en de partner niet meer ingeschreven op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Bij besluit van 13 november 2006 is de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning ingetrokken omdat vanaf 27 juni 2006 niet meer wordt voldaan aan de beperking 'verblijf bij echtgenote [naam]' waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Op 20 maart 2007 heeft verzoeker onderhavige aanvraag ingediend. Tegen het afwijzende besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 26 november 2007. Verzoeker is op 17 april 2008 gehoord door een ambtelijke commissie. 2.10 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker geen recht heeft op voortgezet verblijf hier te lande omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde ex artikel 3.51 Vb met betrekking tot de duur van het legale verblijf op grond van de relatie. Hoewel verzoeker mutaties en dagrapportages van de politie heeft overgelegd is geen sprake van een combinatie van klemmende individuele redenen van humanitaire aard in de zin van artikel 3.52 Vb die nopen tot verlening van de verzochte vergunning. Immers, een proces-verbaal van aangifte door verzoeker ontbreekt. Daarbij is in een van de mutaties vermeld dat er niets aan te geven viel mede omdat verzoeker van de ex-echtgenote hield. Hetgeen in tegenspraak is met de verklaring van verzoeker in een proces-verbaal van verhoor en mutatie van 2 mei 2006 waar verzoeker heeft verklaard met zijn ex-echtgenote te zijn gehuwd met als enkel doel het verkrijgen van een verblijfsvergunning. 2.11 Verzoeker heeft aangevoerd dat hem een reguliere vergunning tot voortgezet verblijf moet worden verstrekt nu hij meer dan drie jaar in het bezit is geweest van de vergunning met als beperking verblijf bij echtgenote. Voorts heeft verweerder ten onrechte het beroep op artikel 3.52 Vb verworpen. Verzoeker is in de relatie met de ex-echtgenote jarenlang fysiek en psychisch mishandeld. Verzoeker heeft hiervan meermaals melding gedaan bij de politie. Verzoeker, niet lang in Nederland en de taal niet goed beheersend, verkeerde in de veronderstelling hiermee aangifte te hebben gedaan. Van de meldingen zijn wel mutaties door de politie gemaakt. Verzoeker voelt zich benadeeld door het formele standpunt van verweerder. Voorts was de politie niet bereid een aangifte op te nemen. Verzoeker woont en werkt lange tijd in Nederland. Hij heeft nimmer problemen met justitie gehad en geen banden meer met zijn land van herkomst. Het bestreden besluit is in strijd met de wet en het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.12 Niet in geschil is dat de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf bij echtgenote [naam echtgenote]' terecht is ingetrokken, nu de relatie tussen verzoeker en mevrouw [naam] is beëindigd. Tegen het besluit van 13 november 2006 zijn geen rechtsmiddelen aangewend. In geschil is ook niet de datum waarop deze relatie feitelijk is beëindigd, in ieder geval per 27 juni 2006. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij, nu hij meer dan drie jaren in het bezit is geweest van voormelde vergunning, in het bezit dient te worden gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van voortgezet verblijf. Deze beroepsgrond faalt reeds omdat verzoeker niet gedurende drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt immers dat de relatie al eerder feitelijk verbroken was en dat in ieder geval vanaf 27 juni 2006 verzoeker en de toenmalige partner niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. 2.13 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker geen recht heeft op voortgezet verblijf hier te lande omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde ex artikel 3.51 Vb met betrekking tot de duur (drie jaren) van het legale verblijf op grond van de relatie. 2.14 Het geschil spitst zich verder toe op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren om aan verzoeker een verblijfsvergunning te verlenen op de voet van artikel 3.52 Vb. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien daarvan als volgt. 2.15 Uit het bestreden besluit is voldoende kenbaar dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de door verzoeker in de bezwaarfase aangevoerde omstandigheden. Gezien het hierboven onder 2.8 weergegeven beleidskader heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.52 Vb opleveren noch dat anderszins de persoonlijke situatie van verzoeker noopt tot toepassing van de in genoemd artikel aan verweerder verleende bevoegdheid. 2.16 Ten aanzien van de gestelde mishandeling ontbreekt een proces-verbaal van aangifte door verzoeker. Voorts blijkt uit een van de in het dossier bevindende mutaties dat verzoeker heeft verklaard dat er niets aan te geven viel, mede omdat hij van de ex-echtgenote hield. Dit is in tegenspraak met de verklaring van verzoeker in een proces-verbaal van verhoor en mutatie van 2 mei 2006 waarin verzoeker heeft verklaard met zijn ex-echtgenote te zijn gehuwd / een schijnhuwelijk te zijn aangegaan ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Dat verzoeker in de veronderstelling zou hebben verkeerd met een melding aangifte te hebben gedaan is in tegenspraak met de stelling in het beroepschrift dat verzoeker reeds lange tijd in Nederland woont en werkt. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft de gemachtigde van verzoeker voorts ermee ingestemd om binnen een termijn van twee weken een proces-verbaal van aangifte over te leggen. Uit het dossier blijkt niet dat zulks is geschied. 2.17 Dat verzoeker reeds lange tijd in Nederland woont, werkt en nimmer problemen met justitie heeft gehad is eerst in beroep aangevoerd. Verweerder heeft daar in het bestreden besluit derhalve geen rekening mee kunnen houden. Dat verzoeker geen banden meer heeft met zijn land van herkomst en het leven hier beter is, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen aanmerken als klemmende redenen van humanitaire aard, gelet op het beleidskader. 2.18 De stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de wet en het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is niet onderbouwd en faalt reeds daarom. 2.19 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. 2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, voorzieningenrechter, en op 8 januari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.