Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0296

Datum uitspraak2009-01-08
Datum gepubliceerd2009-01-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/224 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant is weliswaar getroffen door oorlogsgeweld maar heeft als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit.Klachten hebben duidelijk een andere oorzaak. Dyssomnia NAO. Psychische klachten staan in verband staan met het oorlogsgeweld, maar leveren geen beperkingen op.


Uitspraak

08/224 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Naam appellant], wonende te [woonplaats], Spanje (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 8 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep laten instellen tegen een door verweerster onder dagtekening 28 december 2007, kenmerk BZ 7694, JZ/A70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard, als zijn raadsman. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant, geboren [in] 1935 te [geboorteplaats], heeft in maart 2005 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en om toekenning van de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet en van voorzieningen. Appellant heeft zijn aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan het meegemaakt hebben van het vergissingsbombardement door de geallieerden op 22 februari 1944 op [geboorteplaats]. Appellant heeft aangegeven dat hij door de luchtdruk omver werd geblazen en daarbij werd bedolven onder het puin. Naast andere verwondingen zou hij een gebroken neus hebben opgelopen. Verder heeft hij vele dode lichamen zien liggen. Voorts heeft hij vermeld dat zijn vader met bruut geweld ’s nachts door de bezettende macht van huis werd gehaald. 2. Verweerster heeft hierop afwijzend beslist bij besluit van 27 december 2006, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat appellant weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet, te weten zijn directe betrokkenheid bij het bombardement op [geboorteplaats] van 22 februari 1944, maar dat hij als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. De lichamelijke klachten, waaronder de neus- en hoofdpijnklachten, de longklachten en de nachtelijke paniekaanvallen kunnen volgens verweerster niet gerelateerd worden aan zijn oorlogservaringen, maar hebben duidelijk een andere oorzaak. 3. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. 3.1. Naar uit de stukken blijkt, is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een door de arts A.J. Maas verricht medisch onderzoek en op ontvangen informatie van de behandelende KNO-artsen, waaronder prof. dr. F. Berger en dr. B.M. Prinz uit Duitsland en dr. C.J.H. Reijnen en S.J. de Vries uit [geboorteplaats]. Voorts is medische informatie verstrekt door de Clinica Sancta Elena te Marbella (Spanje). Tenslotte is in bezwaar op verzoek van appellant een psychiatrische expertise op 13 maart 2007 uitgebracht door dr. J.H. Burgers, psychiater te Marbella. In de medische adviezen is aangegeven dat er bij appellant sprake is van dyssomnia NAO in verband met de nek- en armproblematiek en dat zijn neusklachten, hoofdpijnklachten, longklachten, darmklachten en gewrichtsklachten niet in het door de Wet verlangde verband staan met de geverifieerde oorlogsgebeurtenissen maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan. Met betrekking tot de psychische klachten is geoordeeld dat deze in verband staan met het oorlogsgeweld, maar tevens dat deze geen beperkingen opleveren zodat niet gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. 3.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 3.1 genoemde adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Appellant heeft in beroep vooral zijn neusklachten en de daarmee samenhangende hoofdpijnklachten en het verlies van reuk en smaak als oorlogsgerelateerd aangevoerd. In de voorhanden zijnde medische gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs, ingenomen standpunt, inhoudende dat de neusklachten het gevolg zijn van een aangeboren allergische aandoening, die heeft geleid tot poliepvorming en bijholteontstekingen. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de arts G.J. Laatsch blijkens zijn rapportage van 26 november 2007 de medische informatie opnieuw bestudeerd en geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is nog weer een expertise van een KNO-arts in te winnen omtrent de herkomst van de neus- en hoofdpijnklachten van appellant. Zijns inziens is hier de zogenoemde omgekeerde bewijslast niet van toepassing. Ook een psychiatrisch onder-zoek acht hij niet noodzakelijk. Namens appellant is overigens afgezien van het zelf laten instellen van een medisch onderzoek. Medische gegevens die op de situatie van appellant een ander licht werpen, zijn niet voorhanden. 4. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard. 5. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2009. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD