Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0112

Datum uitspraak2009-01-15
Datum gepubliceerd2009-01-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/1621
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herbeoordeling 45+ op basis van OSB-criteria die leidt tot verhoging WAO-uitkering per 22-2-2007 is geen inbreuk op eigendomsrecht artikel 1 EP van het EVRM en geen strijd met verbod van willekeur dus geen aanleiding artikel 34 lid 5 WAO buiten toepassing te laten.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/1621 WAO uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 januari 2009 inzake [A], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.D. van Alphen, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 19 februari 2008, uitgereikt door UWV te Arnhem. 2. Procesverloop In een besluit van 28 november 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), per 22 februari 2007 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. In het bestreden besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 februari 2007 wordt bepaald op 80 tot 100%. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 18 november 2008. Eiser en zijn gemachtigde zijn aldaar, zoals tevoren schriftelijk bericht, niet verschenen. Verweerder werd daar vertegenwoordigd door mr. E.T.J. van de Pavert, werkzaam bij het UWV in Arnhem. 3. Overwegingen Begin 2006 heeft verweerder eisers arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld aan de hand van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 (Staatsblad 2004, 434), hierna aan te duiden als het aangepaste Schattingsbesluit (aSB). Deze aSB-herbeoordeling vormde voor verweerder aanleiding om bij besluit van 20 maart 2006 eisers WAO-uitkering, die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, met ingang van 21 mei 2006 te herzien en nader te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Het daartegen gemaakte bezwaar is aanvankelijk bij besluit van 12 oktober 2006 ongegrond verklaard, maar bij besluit van 26 juli 2007 is de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 mei 2006 vastgesteld op 45-55%. Het beroep tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank van 17 oktober 2007 (registratienummers 06/5857 en 07/3175). Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. In verband met een wijziging van het aSB en vooruitlopend op wijziging van de WAO, heeft verweerder eiseres in de loop van 2007 opnieuw herbeoordeeld. Deze wijziging houdt, kort gezegd, in dat het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: oSB) zoals dat van toepassing was vóór de inwerkingtreding van het aSB op 1 oktober 2004, per 22 februari 2007 – datum aantreden kabinet Balkenende III – weer van toepassing is op de WAO-uitkering van diegenen die vóór of op 1 juli 1959 zijn geboren. Deze oSB-herbeoordeling vormde voor verweerder aanleiding om bij het in rubriek 2 vermelde besluit van 28 november 2007 eisers WAO-uitkering met ingang van 22 februari 2007 te verhogen naar 65-80%. Na bezwaar is bij het thans bestreden besluit het percentage verhoogd naar 80-100. Tussen de partijen is slechts de ingangsdatum in geschil. In dat verband heeft eiser aangevoerd dat, gelet op de nadere ontwikkelingen, de verlaging per 21 mei 2006 aan de hand van de aSB-criteria nooit had mogen plaatsvinden. Dit betoog treft geen doel omdat de hiervoor aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 17 oktober 2007 kracht van gewijsde heeft. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat verweerder zijn uitkering met terugwerkende kracht tot 21 mei 2006, de datum van verlaging van de uitkering op basis van het aSB, had moeten verhogen tot 80-100%, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 34, vierde lid, van de WAO is onder meer bepaald dat ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 zijn geboren, op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald tijdstip door het UWV wordt bezien of er in verband met wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening of intrekking van de arbeidsongeschikt-heidsuitkering. Met inwerkingtreding van de Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsongeschiktheidswetten (Staatsblad 2007, 567) is aan artikel 34 van de WAO een vijfde lid toegevoegd dat ten aanzien van personen die na 1 juli 1954 maar vóór 2 juli 1959 zijn geboren en die vóór 22 februari 2007 op grond van het vierde lid zijn herbeoordeeld, bepaalt dat door het UWV wordt bezien of er per 22 februari 2007 in verband met een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid gronden zijn voor herziening, heropening of intrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De eerste zin is niet van toepassing op personen die op 22 februari 2007 reeds in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse zijn ingedeeld. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, van het aSB zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding per 1 oktober 2004, blijven de artikelen 2, 6, 9, 10 en 11 zoals die luidden op de dag vóór inwerkingtreding van het aSB, met betrekking tot de te duiden functies alsmede in verband met de introductie van een maatmaninkomensgarantie en enkele andere onderwerpen, van toepassing op een recht op uitkering met een ingangsdatum vóór of op die dag indien betrokkene vóór of op 1 juli 1954 is geboren. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is, in afwijking van het eerste lid, artikel 9, onderdeel a, laatste zin, van het aSB van toepassing op een recht op uitkering als bedoeld in het eerste lid van de betrokkene die vóór of op 1 juli 1954 is geboren. Bij wijzigingsbesluit van 29 augustus 2007 (Staatsblad 2007, 324) is met terugwerkende kracht tot 22 februari 2007 de datum 1 juli 1954 in het eerste en tweede lid van artikel 12a van het aSB vervangen door 1 juli 1959. Vooropgesteld wordt dat de ingangsdatum van een eventuele verhoging van de WAO-uitkering als gevolg van een herbeoordeling op basis van de oSB-criteria is vastgelegd in artikel 34, vijfde lid, van de WAO. Op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechter niet vrij de innerlijke waarde of billijkheid van een wet in formele zin zoals de WAO te beoordelen. Gelet op het bepaalde in artikel 120 van de Grondwet, kunnen bepalingen uit de WAO niet worden getoetst aan bepalingen uit de Grondwet of aan algemene rechtsbeginselen. Ingevolge artikel 94 van de Grondwet kunnen dergelijke bepalingen wel worden getoetst aan een ieder verbindende verdragsbepalingen. Met betrekking tot de gestelde strijd met artikel 1 Eerste Protocol (EP) bij het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1 EP luidt als volgt: “Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.” Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) dat artikel 1 EP een een ieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 94 van de Grondwet, zodat deze bepaling door eiser kan worden ingeroepen (zie bijvoorbeeld CRvB 22 december 1999, RSV 2000, 78). Voorts heeft de CRvB erkend dat onder eigendom in de zin van dat artikel niet alleen wordt verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd (zie CRvB 5 december 2003, RSV 2004, 219). Nu in rechte vaststaat dat eiser per 21 mei 2006 nog maar aanspraak had op een WAO-uitkering van 45-55%, strekt het in artikel 1 EP bedoelde eigendomsrecht zich niet uit tot het meerdere. Aangezien in het onderhavige geval sprake is van een verhoging van die uitkering, is een inbreuk op dat eigendomsrecht, ongeacht welke ingangsdatum, dan ook niet aan de orde. Thans resteert nog de vraag of het bestreden besluit zelf dermate in strijd komt met het beginsel van willekeur dat artikel 34, vijfde lid, van de WAO, in het bijzonder de ingangsdatum, op grond hiervan geen rechtsplicht meer kan zijn en dat toepassing daarvan achterwege moet blijven. Doordat op 22 februari 2007 binnen de groep van uitkeringsgerechtigden die na 1 juli 1954 maar vóór 2 juli 1959 zijn geboren, nog niet iedereen was opgeroepen voor een aSB-herbeoordeling, heeft de wetswijziging voor hen tot gevolg dat zij niet meer aan de hand van het aSB zullen worden herbeoordeeld. Eiser meent dat daarmee sprake is van een element van willekeur, mede omdat de datum van 22 februari 2007 willekeurig is gekozen. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet verhoging uitkeringshoogte arbeidsonge-schiktheidswetten blijkt dat kamerlid Ulenbelt van de SP een (gewijzigd) amendement heeft ingediend waarin (onder meer) de datum van 22 februari 2007 in de tweede zin van artikel 34, vijfde lid, van de WAO wordt vervangen door “de datum waarop de arbeidsongeschiktheids-uitkering van die persoon op grond van het vierde lid is herzien of ingetrokken” (Handelingen 2007-2008, 31106, nr. 17, Tweede Kamer). De toelichting bij dit amendement luidt, voor zover van belang, als volgt: “Personen die in 2005 zijn herkeurd en na de herbeoordeling van de herbeoordeling het oude arbeidsongeschiktheidspercentage krijgen, worden pas per 22 februari 2007 financieel in de oude situatie hersteld. Personen die nog niet zijn herkeurd ondervinden geen nadeel. Dit amendement voorkomt een onderscheid als gevolg van het moment waarop personen herkeurd zijn in verband met de eenmalige herbeoordelingoperatie. …” In de algemene beraadslaging (Handelingen 2007-2008, 31106, nr. 26, Tweede Kamer, p. 2035) heeft minister Donner daarop als volgt gereageerd: “Het tweede punt dat de heer Ulenbelt aan de orde stelde, was de terugwerkende kracht. Hij wilde deze tot 1 januari 2006 laten gelden [lees: ten aanzien van de verhoging van het uitkeringspercentage voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten]. Ik heb dit een- en andermaal in het AO uitgelegd. De heer Ulenbelt gaat ervan uit dat er indertijd met de invoering van de IVA een onjuiste beslissing is genomen. Dat is niet het geval. Er is toen heel bewust gekozen voor de IVA-systematiek. Een nieuw kabinet kiest voor nieuw beleid. Het is onlogisch om dan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 van het vorig kabinet te gaan werken. Waarom dan niet tot 1 januari 2005, of nog een andere datum? Nogmaals, een kabinet beslist voor zichzelf en voor de toekomst. Alleen in bijzondere gevallen, als er inderdaad een onjuiste beslissing is geweest, is er reden om terug te werken. Dat hebben wij gezien bij de maatman-arresten. Die werken terug tot het moment dat de rechter vaststelt dat het onjuist is. Ditzelfde geldt met betrekking tot het amendement van de heer Ulenbelt waarin hij het herstel van de herkeuringen wil laten terugwerken tot het moment van de eerdere beslissing. Ook dat vooronderstelt – hij heeft dat zelf gezegd – dat er onbillijke beslissingen genomen zijn. Dat is onjuist. Er is besloten op basis van regels zoals die hier in deze Kamer besproken en aanvaard zijn. Dat zijn geen onbillijke regels, dat is de democratie die besloten heeft. In die zin is het logisch om te zeggen dat die regels eventueel teruglopen tot het moment van aantreden van het nieuwe kabinet. Het is echter niet zo dat je met terugwerkende kracht de beslissingen die voor je ontstaan zijn genomen, als onbillijk kunt betitelen. Dat is terecht niet de keuze die gemaakt is. Anders wordt het volstrekt willekeurig wanneer er voor het ene moment gekozen wordt en wanneer voor het andere.” Het amendement-Ulenbelt is na stemming verworpen (Handelingen 2007-2008, 31106, nr. 27, Tweede Kamer). De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat de wetgever heeft onderkend dat als gevolg van de wetswijziging onderscheid binnen deze leeftijdsgroep optreedt. Nu het vaste rechtspraak is dat de rechter niet mag treden in een belangenafweging welke reeds door de wetgever geacht moet worden te zijn verricht (zie CRvB 8 mei 2008, LJN: BD1956), ziet de rechtbank reeds daarom geen aanleiding om in het onderhavige geval de ingangsdatum uit artikel 34, vijfde lid, van de WAO buiten toepassing te laten. Bovendien is ook niet gebleken dat toepassing van dat artikellid dermate in strijd komt met het beginsel van willekeur dat zij op grond hiervan geen rechtsplicht meer kan zijn en achterwege moet blijven. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2009. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 15 januari 2009