Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0094

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers256806- cv expl 07-1564
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

7:658 BW - bedrijfsongeval. De werkgever wordt verantwoordelijk gehouden voor een zwaar bedrijfsongeval. In de risico-inventarisatie van het werk was een belangrijk ongevalrisico niet vermeld, de werkgever kan zich hier niet achter verschuilen maar heeft een eigen verantwoordelijkheid voor risico-inventarisatie.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Kanton locatie Sittard-Geleen vonnis d.d. 31 december 2008 zaak/rolnr.: 256806 cv expl 07-1564 coll.: De kantonrechter van de locatie Sittard-Geleen heeft het navolgende vonnis gewezen inzake [eiseres], [adres], eiseres in de hoofdzaak, procederende ingevolge toevoeging 1 DV7067 d.d. 6 juni 2007, eigen bijdrage € 46,00, gemachtigde mr. A.F.G. Pennino, advocaat, rolgemachtigde S.M.J. Quaedvlieg, gerechtsdeurwaarder, tegen de besloten vennootschap I[gedaagde]., [adres], gedaagde partij in de hoofdzaak, gemachtigde mr. P.C. Knijp te Rotterdam, advocaat. Het verdere verloop van de procedure Op 23 oktober 2008 heeft de bevolen gerechtelijke plaatsopneming en comparitie plaatsgevonden. Daarna is door de partijen andermaal vonnis gevraagd. De kantonrechter heeft vervolgens vonnis bepaald en de uitspraak daarvan nader gesteld op heden. De inhoud van alle stukken geldt als hier ingelast. Plaatsopneming In de procedures zaak/rolnr.: 256806 cv expl 07-1564, zaak/rolnr.: 269074 cv expl 07-2865 en zaak/rolnr.: 290788 cv expl 08-1382 heeft de kantonrechter op 23 oktober 2008 de situatie ter plaatse opgenomen en is ter plaatste door de daartoe meest gerede partijen bijwege van een inlichtingencomparitie geïnformeerd omtrent de werkopdracht aan [eiseres], de daarbij in acht te nemen veiligheidsmaatregelen, de in dit verband gegeven werkinstructies aan [eiseres] en de in dit verband daadwerkelijk aan [eiseres] gegeven veiligheidsinstructies. Door de kantonrechter is bij gelegenheid van de plaatsopneming het volgende geconstateerd. Het plafond is een vrij hangend zogenoemd systeemplafond, dat op een hoogte van ongeveer 12,5 meter boven de zaalvloer is aangebracht. Het plafond is door ijzeren draadeinden en kabels bevestigd aan de betonnen muren en stalen balken van de dakconstructie. Een deel van het plafond bestaat uit gipsen plaatmateriaal. Over het plafond liggen met leuningen beveiligde ijzeren/stalen bordessen en ijzeren/stalen loopbruggen. Over het plafond ter plekke waar [eiseres] door een van de gipsplaten is gezakt loopt ongeveer in het midden en evenwijdig met de loopbrug een donkerrood gekleurde ijzeren/stalen buis met een doorsnee van ongeveer tien centimeter. Het gedeelte naast de loopbrug en ter breedte van ongeveer 1 meter hangt ongeveer een meter lager dan de loopbrug. Het gedeelte daarachter, ter breedte van ongeveer een meter, hangt op nagenoeg dezelfde hoogte als de loopbrug. Er is voldoende verlichting. Er hangt een bord met de tekst: "niet beloopbaar plafond". Aan het proces-verbaal is een foto gehecht die is genomen vanaf de loopbrug en daarop is het gedeelte van het plafond te zien waar [eiseres] doorheen is gezakt. Op de vragen van de kantonrechter is het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard: [gedaagde] c.q. mr. Knijp c.q. de heer [betrokkene1]: Vóór de uitvoering van de werkzaamheden hebben wij door RPS Advies BV een risico-inventarisatie laten opmaken. Met een van de medewerkers van RPS Advies heb ik het gebouw bezichtigd. Bij die bezichtiging heb ik gevraagd of het plafond beloopbaar was. Mevrouw [eiseres] heeft hier samen met [medewerkster], een voorwerkster, gewerkt. Mevrouw [eiseres] werkte voor de eerste keer hier. Ik heb aan mevrouw [eiseres] de opdracht gegeven om vanaf de loopbruggen de plafonds te stofzuigen/schoon te maken. Als gevolg van de bouwwerkzaamheden was het nogal stoffig. Ik heb daarbij duidelijk gezegd dat het gevaarlijk was van de loopbruggen af te stappen. Ik heb niet uitdrukkelijk gezegd dat het plafond niet beloopbaar was en dat het gevaar aanwezig was dat je door het plafond kon zakken. Mevrouw [werkneemster] heb ik de opdracht gegeven om het schuine gedeelte van het plafond schoon te maken/te stofzuigen. Mevrouw [werkneemster] was gezekerd door een sliplijn. Omstreeks 11.30 uur ben ik komen controleren. Ik heb toen een werkplek-inspectieformulier ingevuld en ondertekend en heb mevrouw [eiseres] nogmaals geïnstrueerd en haar er op gewezen dat zij niet van de loopbrug af mocht stappen. Destijds was dezelfde verlichting aanwezig als vandaag. Er zijn geen bouwlampen of iets dergelijks gebruikt. Het bordje met de tekst: "niet beloopbaar plafond" is na het ongeval aangebracht. Ook de stalen draden aan het achterste gedeelte van het plafond zijn na het ongeval aangebracht. Bij het bouwbedrijf en de gemeente Heerlen was bekend dat gipsplaten waren aangebracht. Bij [gedaagde] was Dat niet bekend. Het gedeelte van het plafond dat vervaardigd is van multiplexplaten is wel beloopbaar. RPS Advies c.q. de heer betrokkene 2: Destijds is meegedeeld dat alle werkzaamheden die buiten de loopbruggen verricht zouden worden, aangelijnd/gezekerd dienden te gebeuren. Gemeente Heerlen c.q. mr. Stollenwerck: Tot aan de datum van oplevering was de gemeente Heerlen niet aansprakelijk. Mevrouw [eiseres]: Nadat mevrouw [werkneemster], de voorwerkster, en ik te horen kregen dat we de plafonds moesten schoonmaken/stofzuigen zijn we naar boven gegaan. Niemand heeft gezegd dat we alleen op de loopbrug mochten komen. Er is ook niet gezegd dat we niet op de plafonds mochten lopen en zeer zeker niet dat het gevaar bestond dat je door het plafond kon zakken. Er was voldoende verlichting. Als ik me goed herinner was het tl-verlichting. De stofzuigerslang was lang genoeg. Er zat geen stang aan. Het gedeelte van het plafond achter de rode buis heb ik in eerste instantie niet gestofzuigd. Na overleg met de voorwerkster - wij vonden allebei dat dat gedeelte ook schoongemaakt moest worden omdat het anders niet uitzag - ben ik op dat gedeelte geklommen. Ik weet niet meer hoe ik dat heb klaargespeeld. Ik dacht wel nog, dat het erg kraakte en daarna ben ik er doorheen gezakt en vanaf dat moment weet ik niets meer. Vaststaande feiten de kantonrechter volhardt in de bij vonnis van 30 juli 2008 vastgestelde vaststaande feiten. Als door partijen niet weersproken gaat de kantonrechter tevens uit van de navolgende bij gelegenheid van de plaatsopneming gebleken of door hem geconstateerde feiten. De plaats waar eiseres op 9 januari 2007 werkzaam was, is een grote zolderachtige ruimte. De ruimte wordt doorsneden door stalen loopbruggen van waaraf het personeel van de schouwburg toneelbelichting kan bedienen en verlichting in het plafond van de grote zaal kan repareren Het grootste gedeelte van de vloeren onder de loopbruggen, het plafond van de grote zaal, is beloopbaar en kan het gewicht van een volwassen mens (gemakkelijk) dragen. Aan de toneelzijde van deze ruimte is over de volle breedte een grote opening met zicht op het toneel. Daar is toneelverlichtingsapparatuur opgesteld. Het deel van het plafond aan de zijde van de loopbrug waar het ongeluk is gebeurd is aan alle zijden begrensd: aan twee kanten door loopbruggen en de overige kanten door muren. Er is staande in die ruimte geen opening naar de zaal. In dit deel van het plafond is een verhoging, waaroverheen een grote buis van de sprinklerinstallatie loopt. Ten tijde van het ongeval was deze verhoging niet zoals bij de plaatsopneming door middel van spandraden van boven tot onder van de overige ruimte afgescheiden en was ook een geelgekleurd bord met de tekst "niet beloopbaar plafond" niet aanwezig. De "vloer" van deze verhoging bestaat uit gipsplaten. De platen zijn duidelijk in een regelwerk bevestigd. Het was noch eiseres noch gedaagde ten tijde van het ongeval bekend dat het verhoogde deel van de ruimte van het plafond waar eiseres zich op het moment van het ongeval bevond niet beloopbaar was omdat dit enkel uit de gipsplaten bestond. In de in opdracht van [gedaagde] door RPS Advies gemaakte Taak Risico Analyse van 21 december 2006 wordt geen melding gemaakt van de onbeloopbaarheid van dit plafondgedeelte. Met betrekking tot de ruimte waarin [eiseres] werkzaam was werd als belangrijkste veiligheidsrisico voor werknemers aangemerkt dat het plafond (de vloer) waarop gelopen moest worden zeer schuin was, waardoor glijgevaar bestond en daarom op die plaats aangelijnd gewerkt moest worden. De vorderingen en het verweer 1. De vordering en haar onderbouwing. Eiseres, [eiseres], vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - te verklaren voor recht dat gedaagde, [gedaagde], aansprakelijk is voor de door eiseres ten gevolge van het haar op 9 januari 2007 overkomen bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade; - gedaagde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen terzake kosten en schade: een vergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid, althans de dag van betekening dezer dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; - gedaagde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een voorschotbedrag ad € 25.000,-, welk bedrag dient te worden verrekend met de schade zoals die uit de schadestaatprocedure zal blijken; met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure 2. [eiseres] baseert deze vordering, zonodig samengevat en zakelijk weergegeven, op de navolgende stellingen. Eiseres, geb. 24 juni 1975, formeel in dienst van [werkgever] te [adres], werkte sinds september 2006 voor gedaagde in de functie van industrieel schoonmaakster. Eiseres was in verband met de betreffende werkzaamheden ongediplomeerd, en heeft bij gedaagde geen opleiding of cursussen genoten. Eiseres was door de heer [betrokkene3] van gedaagde wel toegezegd dat zij in februari 2007, na indiensttreding bij eiseres, een op haar werkzaamheden gerichte cursus zou mogen volgen. Op 9 januari 2007 heeft eiseres in de uitoefening van haar werkzaamheden zeer ernstig letsel opgelopen. Zij verrichtte op dat moment werkzaamheden voor gedaagde in de Schouwburg te Heerlen. Het was de eerste dag dat eiseres voor gedaagde op deze locatie werkzaam was. Bij het uitvoeren van de overeengekomen schoonmaakwerkzaamheden is eiseres door een gipsplaat gezakt en 12 meter naar beneden gevallen. Eiseres werd met een multitrauma (onder andere: gebroken onderkaak, twee gebroken tanden, gebroken linker bovenarm, diverse fracturen eerste en derde rugwervels, breuk linker onderbeen, voet linker been verbrijzeld, breuk rechter been) in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen,opgenomen, waar zij werd geopereerd en behandeld. Van een medische eindtoestand is nog geen sprake. Er moet uitgegaan worden van een langdurig herstelproces en revalidatietraject. Gelet op de ernst van de medische klachten van eiseres moet ervan uitgegaan worden dat er mogelijk geen sprake zal zijn van restloze genezing, en dat zij in meer of mindere mate beperkingen zal ervaren. Gelet op de aard van de door eiseres verrichte werkzaamheden is niet uitgesloten dat zij voor haar eigen werkzaamheden arbeidsongeschikt zal zijn. Daarenboven zullen zich beperkingen voordoen in verband met haar huishoudelijke taken, haar hobby's en dergelijke. De arbeidsinspectie heeft een onderzoek ingesteld naar dit ongeval, waarvan het boeterapport d.d. 27 maart 2007 door eiseres in het geding is gebracht. Uit deze rapportage blijkt naar stelling van eiseres dat: - gedaagde er niet voor gezorgd heeft dat de werknemers doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken; - gedaagde niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico's verbonden aan de te verrichten werkzaamheden; - er sprake was van een onveilige werkplek, nu deze op een bouwplaats gelegen werkplek die niet op de begane grond was gesitueerd, niet voldoende stabiel en stevig was om het gewicht van eiseres te kunnen dragen. De Arbeidsinspectie komt tot het oordeel dat gedaagde een boete dient te worden opgelegd wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet annex het Arbeidsomstandigheden-besluit. De AVB-verzekeraar van gedaagde, HDI-Gerling Verzekeringen NV. heeft een eigen toedrachtsonderzoek laten uitvoeren. In het kader van dit onderzoek werd geen contact opgenomen met eiseres, noch haar advocaat. De verzekeraar heeft vervolgens, na ingewonnen advies bij haar advocaat, de aansprakelijkheid afgewezen. De verzekeraar stelt dat aan de op werkgever rustende zorgverplichting ex artikel 7:658 BW is voldaan, nu: - eiseres werd geïnstrueerd omtrent de risico's die verbonden waren aan het werken op de betreffende werkplek; - nadrukkelijk en bij herhaling aan eiseres instructies waren gegeven over de wijze waarop zij de werkzaamheden diende uit te voeren, onder andere dat zij de loopbrug niet mocht verlaten. Tussen partijen staat vast dat door gedaagde ten behoeve van [eiseres] geen valbeschermingsmaatregelen zijn getroffen. Gedaagde is als feitelijk werkgever jegens eiseres tekort geschoten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 jo. 7:658 lid 4 BW en daardoor aansprakelijk voor de door eiseres geleden c.q. nog te lijden materiële en immateriële schade, nu hier niet van opzet of bewuste roekeloosheid sprake is. Daarbij is gedaagde als goed werkgever ook jegens eiseres gehouden tot vergoeding van haar, aan het ongeval toe te rekenen, schade op grond van artikel 7:611 BW. Evident is dat eiseres schade heeft geleden, lijdt en zal lijden. De vordering van eiseres bestaat - op basis van een voorlopige inschatting - uit de navolgende componenten: - ziekenhuisdaggeldvergoeding; - kosten periode opname revalidatiekliniek; - verlies van arbeidsvermogen; - verlies van zelfredzaamheid; - verlies van zelfwerkzaamheid; - kosten omscholing c.q. arbeidsdeskundige begeleiding; - smartengeld; - wettelijke rente; - buitengerechtelijke kosten, daaronder begrepen de kosten van de medisch adviseur. Gelet op de afwijzing van aansprakelijkheid heeft eiseres recht en belang bij een verklaring voor recht terzake. Nu er ten tijde van dagvaarding nog geen sprake is van een medische eindtoestand kan de omvang van de vordering van eiseres vooralsnog nog niet worden becijferd. Dat zal onderwerp van de schadestaatprocedure moeten zijn. Vooruitlopend op de uitkomst van de schadestaatprocedure heeft eiseres recht en belang bij betaling van een voorschot ad € 25.000,- ter dekking van de doorlopende schade alsmede het haar toekomende smartengeld. Gedaagde stelt ten verwere dat zij haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW jegens eiseres niet heeft geschonden. Eiseres werd geïnstrueerd omtrent de risico's die verbonden waren aan het werken op de betreffende werkplek en er is nadrukkelijk en bij herhaling aan eiseres instructies gegeven over de wijze waarop zij de werkzaamheden diende uit te voeren, onder andere dat zij de loopbrug niet mocht verlaten. Eiseres betwist naar aanleiding van deze verwere dat haar instructies werden gegeven omtrent de (in het algemeen of voor haar persoonlijk) bestaande risico's die verbonden waren aan het werken op de betreffende werkplek. Bovendien oogt het zeer onwaarschijnlijk dat eiseres door gedaagde (op haar eerste werkdag) is geïnformeerd over de risico's van de werkplek. De in opdracht van gedaagde op 21 december 2006 opgestelde Taak-Risico-Analyse geeft niet aan dat bepaalde delen van de plafondvloer niet draagkrachtig waren. Eiseres biedt gespecificeerd aan haar stellingen te bewijzen. 3. [gedaagde] heeft bij de conclusie van antwoord de stellingen van [eiseres] alsvolgt weersproken, zonodig samengevat en zakelijk weergegeven. Bij de verbouwing van de schouwburg te Heerlen heeft Visser & Smit [gedaagde] ingeschakeld voor het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Voorafgaande aan de schoonmaakwerkzaamheden, heeft RPS Advies in opdracht van [gedaagde] een zogeheten "Taak-Risico Analyse" opgesteld ten behoeve van het project theater te Heerlen. [gedaagde] heeft deze analyse voor de aanvang van de werkzaamheden overhandigd aan de werkvoorbereider bij Visser & Smit, en de, hoofd¬uitvoerder bij Visser & Smit. Zij hebben de analyse goedgekeurd. De Taak-Risico Analyse (TRA) van 21 december 2006 is als productie door [gedaagde] in het geding gebracht. De feitelijke situatie in de schouwburg was naar lezing van [gedaagde] als volgt. Op ongeveer twaalf meter hoogte is in de schouwburg een vrijhangend plafond aangebracht, dat bestaat uit een dubbele houten constructie. Het bovenste deel van deze constructie bestond uit 30 mm dik plaatmateriaal. Op het plafond was aan de voorzijde - de podiumzijde ¬een verhoogde rand aangebracht. Het opstaande deel van deze rand bestond uit houten platen en was ongeveer 1,1 meter hoog. Het verhoogde deel van het plafond bestond uit gipsplaten en was circa 1,2 meter breed. Op ongeveer 20 cm boven het vrijhangende plafond was een loopbrug aangebracht met aan weerszijden leuningen. Op 9 januari 2007 heeft [gedaagde] mevrouw [eiseres] opdracht gegeven om de loopbrug bovenin het theater alsmede de delen van het plafond die vanaf die loopbrug bereikbaar zijn, schoon te maken. Op enig moment heeft [eiseres] de loopbrug verlaten en zich op een van gipsplaten voorziene verhoging op de daarnaast gelegen vloer begeven. Vervolgens heeft deze vloer het begeven, en is [eiseres] twaalf meter naar beneden gevallen. [gedaagde] bestrijdt dat zij tekortgeschoten zou zijn in haar zorgplicht ex art. 7:658 BW . In art. 7:658 BW is de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werk- omgeving van de werknemer neergelegd. [gedaagde] heeft besloten om [eiseres] niet aan te lijnen met valbeveiliging omdat daar geen aanleiding voor bestond. [eiseres] is voorafgaande aan de werkzaamheden door [gedaagde] de uitdrukkelijke instructie gegeven de loopbrug niet te verlaten. Ook heeft [gedaagde] meegedeeld dat het werknemers niet is toegestaan zonder valbeveiliging de loopbrug te verlaten. [gedaagde] wijst in dit verband op het verslag instructies werkzaamheden theater Heerlen, het ongevals- en incidentenformulier en de getuigenverklaringen van de heer [betrokkene3], mevrouw [werkneemster] en de verklaring van de heer. [betrokkene1], welke stukken door haar bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring in het geding zijn gebracht. Nu [eiseres] niet was opgedragen werkzaamheden aan de rand van het plafond te verrichten, was het risico dat [eiseres] van de rand naar beneden zou vallen dus niet aanwezig. Dit risico heeft zich ook niet verwezenlijkt. Het risico dat zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt, heeft betrekking op het feit dat de van gipsplaten voorziene verhoging niet stevig genoeg was om het gewicht van [eiseres] te dragen. [gedaagde] verwijst in dit verband naar de boetekennisgeving van de Arbeidsinspectie d.d. 7 september 2007, waarvan een afschrift bij conclusie van antwoord wordt gehecht, en waarin op pagina 2 door de Arbeidsinspectie is vermeld: "Er was gevaar aanwezig, omdat de gipsen platen verhoging niet stevig genoeg waren om het gewicht van het slachtoffer te dragen, terwijl er geen maatregelen waren genomen om valgevaar te voorkomen en het slachtoffer evenmin een veiligheidsgordel met vanglijn gebruikte. Tijdens het stofzuigen op de bovenkant van de gipsen platen, is het slachtoffer door één van die platen gezakt, waardoor zij een val maakte van ca. 12 meter". Voorts was er voor [gedaagde] geen aanleiding om ten aanzien van [eiseres] valbeveiligingsmaatregelen te treffen, omdat zij niet op de hoogte was van het feit dat de gipsplaten verhoging in het plafond van de schouwburg niet beloopbaar was. [gedaagde] was slechts op de hoogte van het glijgevaar dat buiten de loopbrug aanwezig was in verband met het feit dat de randen van de plafonds schuin lopen. Ook in het geval dat [eiseres] zich in strijd met de instructies buiten de loopbrug zou begeven, was er voor [gedaagde] dus geen aanleiding om ten aanzien van [eiseres] valbeveiligingsmaatregelen te treffen. Dat [gedaagde] niet op de hoogte was van het valgevaar berust op mededelingen van haar opdrachtgever Visser & Smit en door de door RPS Advies opgestelde Taak Risico Analyse. [gedaagde] was allereerst niet op de hoogte van het valgevaar doordat zij was afgegaan op de haar door Visser & Smit verschafte informatie. Tijdens een inspectieronde door de schouwburg heeft Visser & Smit de heer [betrokkene3] (van [gedaagde]) en de heer betrokkene4 van RPS Advies medegedeeld dat alle plafonds in de schouwburg beloopbaar zijn. Naar aanleiding van deze mededeling heeft RPS Advies haar rapport d.d. 21 december 2006 opgesteld. In dit rapport zijn een Taak Risico Analyse en werk¬instructies opgenomen. Voornoemde Taak Risico Analyse vermeldt (op pagina 3) dat bij het "werken op hoogte" ten hoogste ("top event") verlies van balans kan optreden. In aanvulling op de Taak Risico Analyse is ten aanzien van de werkzaamheden die op de plafondvloeren bovenin de schouwburg verricht dienen te worden, (op pagina 7) de volgende werkinstructie opgenomen: "Bovenin het theater zijn houten plafonds aangebracht, waarop je kan lopen (30mm dik). Merk op dat de plafonds, waarop gelopen dient te worden, zeer schuin lopen. Pas op met glijgevaar. Werk, indien ook hier aangelijnd" ([gedaagde] gaat er overigens van uit dat in de laatste zin van bovenstaand citaat tussen de woorden 'indien' en 'ook' abusievelijk het woord 'mogelijk' is weggevallen. De zin dient in de visie van [gedaagde] derhalve als volgt te luiden: " werk, indien mogelijk ook hier aangelijnd”. Deze toevoeging is in overeenstemming met de context van de zin en het feit dat in de werkinstructies is opgenomen dat de plafonds beloopbaar zijn.) Voorafgaand aan haar werkzaamheden heeft [gedaagde] een afschrift van voornoemd rapport aan de heren medewerker 1 en medewerker 2 van Visser & Smit verstrekt. Deze hebben het rapport in het bijzijn van de heer [betrokkene3] goedgekeurd. Voornoemd rapport verplichtte [gedaagde] derhalve niet tot het treffen van valbeveiligingsmaatregelen om valgevaar te voorkomen. [gedaagde] wijst erop dat de aard en de ernst van het letsel dat bij de verwezenlijking van valgevaar intreedt, veel ernstiger zijn dan in het geval er sprake is van de verwezenlijking van glijgevaar. Uit de jurisprudentie volgt dat [gedaagde] bij haar inschatting van de aan de werkzaamheden verbonden risico's mocht afgaan op de haar door haar opdrachtgever, zijnde Visser & Smit, verschafte informatie. In het onderhavige geval heeft [gedaagde] als werkgever echter niet verzuimd om voorafgaande aan de werkzaamheden een risico-inventarisatie op te stellen, maar is degene die de risico-inventarisatie heeft opgesteld op dezelfde onjuiste door de opdrachtgever verstrekte informatie afgegaan als [gedaagde]. In het onderhavige geval geldt derhalve des te meer dat [gedaagde] niet tekortgeschoten is in haar zorgplicht. Ook het boeterapport van de Arbeidsinspectie van 27 maart 2007 en de boetekennisgeving van 7 september 2007 doen geen afbreuk aan het feit dat [gedaagde] aan haar zorgplicht heeft voldaan. In de eerste plaats heeft [gedaagde] aan de Arbeidsinspectie (afdeling Bestuurlijke Boete) haar zienswijze naar voren gebracht met betrekking tot de boetekennisgeving en de Arbeidsinspectie verzocht om haar geen boete op te leggen. Deze zienswijze houdt in dat haar ten aanzien van het aan [eiseres] overkomen ongeval geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij door mededelingen van haar opdrachtgever Visser & Smit en de door RPS Advies opgestelde Taak Risico Analyse niet op de hoogte was van het valgevaar. In de tweede plaats wijst [gedaagde] erop dat in de boetekennisgeving van 7 september 2007 de Arbeidsinspectie zich op het standpunt stelt, dat in afwijking op hetgeen in het boeterapport is gesteld, gezien het feitencomplex overtreding van art. 3.16 lid 1 en 4 van het arbeidsomstandighedenbesluit de directe aanleiding tot het ongeval is geweest. Aangezien uit de jurisprudentie volgt dat [gedaagde] mocht afgaan op de mede- deling van Visser & Smit dat alle plafonds boven in de schouwburg beloopbaar waren, kan haar niet verweten worden dat zij niet op de hoogte was van het valgevaar. Derhalve mocht van [gedaagde] in redelijkheid niet verwacht worden dat zij maatregelen zou treffen om valgevaar, waarvan zij niet op de hoogte was, te voorkomen. Omdat zij aan haar zorgplicht ex art. 7:658 BW heeft voldaan, is [gedaagde] evenmin op grond van art. 7:611 BW gehouden tot schadevergoeding. Uit de juris¬prudentie van de Hoge Raad vloeit immers voort dat art. 7:658 BW niet toelaat dat er buiten gevallen van een tekortkoming door de werkgever schade ten gevolge van een bedrijfsongeval op grond van art. 7:611 BW voor vergoeding in aanmerking komt. In dat verband houden de eisen die gesteld worden aan het goed-werkgeverschap niet meer of anders is dan die gesteld zijn aan de zorgplicht van art. 7:658 BW. [gedaagde] biedt gespecificeerd bewijs aan en concludeert dat [eiseres] in haar vordering niet-¬ontvankelijk verklaard dient te worden, althans haar deze dient te worden ontzegd, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. 5. Bij gebrek aan wetenschap wordt door [eiseres] betwist dat: - Visser & Smit heeft aangegeven dat er geen valrisico bestond; - Visser & Smit het rapport van RPS Advies B.V. heeft goedgekeurd. [eiseres] voor wat betreft de haar gegeven instructies verwijst naar het rapport van de Arbeidsinspectie: er zijn haar geen haar specifieke instructies gericht op de veiligheid gegeven en haar is niet te kennen gegeven dat zij de loopbrug niet mocht verlaten, althans niet zonder gebruik te maken van valbeveiliging. [gedaagde] verwijst naar het door haar als zodanig genoemde "verslag instructies werkzaamheden theater Heerlen". Dit verslag is niet meer en niet minder dan een achteraf door de heer [betrokkene3], en een aantal medewerkers van [gedaagde] ondertekende verklaring, die overigens niet gedateerd is. Ten overstaan van de heer L.M. Van der Stappen, rapporteur van de Arbeidsinspectie verklaart de heer [betrokkene3] (op 9 januari 2007 omstreeks 19.45 uur; productie 4 bij rapport Arbeidsinspectie): " ... Specifiek betreffende de werkzaamheden boven het plafond is vanmorgen het volgende afgesproken: - [eiseres] kreeg van mij de opdracht het stofvrij maken van balken, leuningen, kabelgoten vanaf de looppaden of stalen bordessen met leuningen. Ik heb [werkneemster]] vanmiddag omstreeks 11.30 uur verteld op [eiseres] te letten. Zij moest er op toezien dat zij niet van de stalen bordessen af zou gaan .... ". In deze verklaring geeft deze getuige niet aan dat hij [eiseres] instructies/waarschuwingen heeft gegeven en aan haar waarschuwingen heeft gegeven. Hij heeft dat kennelijk wel gedaan aan mevrouw [werkneemster] op 7 februari 2007, waarbij hij verklaarde: " ... 's Morgens, in Sittard, heb ik wel degelijk instructies gegeven. Het is dan nogal hectisch, omdat iedereen met verschillende zaken bezig is. Het is goed mogelijk, dat [eiseres] niet goed geluisterd heeft en de boodschap niet ontvangen heeft.". Het feitelijke toezicht werd door de heer [betrokkene3] overgelaten aan mevrouw [werkneemster], waarover hij verklaart: " ... [werkneemster]] wist precies wat er diende te gebeuren en op welke wijze dit uitgevoerd diende te worden. [werkneemster] hield toezicht op [eiseres]. Zij had nooit mogen toelaten, dat [eiseres] van het bordes afging en naast de bordessen werkte .... ". Mevrouw [werkneemster] zelf verklaart nog in dit verband: “…[eisres] had mij in de ochtend gevraagd of zij over het plafond, buiten het bordes kon lopen. Ik heb haar verteld: 'de rest weet ik niet, waar ik moet werken wel, maar ik moet gebruik maken van een veiligheidsgordel. Dit maakt voor jou niets uit, je moet werken vanaf het bordes. Alles wat jij vanaf het bordes kunt doen, kun jij meenemen. De rest doe ik.". [eiseres] stelt dat haar een onduidelijke werkopdracht is gegeven. De aan [eiseres] gegeven opdracht, zoals de heer [betrokkene3] die heeft geformuleerd (waarbij hij achteraf niet uitsluit dat [eiseres] de boodschap niet had ontvangen) blijkt zeer algemeen van aard te zijn: “…het stofvrij maken van balken, leuningen en kabelgoten". Daaraan heeft mevrouw [werkneemster] een specifieke opdracht toegevoegd. Zij verklaart ten overstaan van de Arbeidsinspectie: “…Ik heb haar gevraagd dit stuk plafond nog eens over te doen omdat dit niet geaccepteerd zou worden door de opdrachtgever. Ik heb haar erbij geroepen boven het bordes om te laten zien wat ik bedoelde. Volgens mij kon dit gemakkelijk door gebruik te maken van de stofzuigerstang .... Ik ga er van uit dat [eiseres] met een stofzuigerstang gewerkt heeft. Als u zegt dat er geen stofzuigerstang boven lag of stond, kan ik dit niet bevestigen. Volgens mij hebben wij deze wel mee naar boven genomen. Ik ben bang dat als er geen stofzuigerstang boven het plafond aanwezig was, dat zij ook in eerste instantie niet vanaf het bordes maar vanaf het plafond gewerkt heeft. Zonder stofzuigerstang kon [eiseres] namelijk nooit de hele plafondplaat schoon maken..”. De opdracht aan [eiseres] was derhalve niet alleen vaag en algemeen, maar zelfs feitelijk onmogelijk uit te voeren. [eiseres] heeft slechts begrepen dat het de bedoeling van [gedaagde] was, en begreep de aan haar gegeven (in eerste instantie impliciete, en vervolgens expliciete) opdracht ook als zodanig, dat zij dit deel tevens (beter) diende schoon te maken. In dit verband heeft [eiseres] verklaard: " ... 's Middags, dat was al na de pauze, ben ik op een gegeven moment het bordes afgestapt en op de grijze plafondvloer tussen het bordes en de plek waar ik later doorgevallen ben aan werken. Ik heb toen ook de stofzuiger van het bordes gehaald en op de plafondvloer gezet. Ik heb toen eerst de gehele vloer gestofzuigd tussen het bordes en de houten opstand, waar (naar later bleek) de gipsplaten op liggen. Daarna heb ik de bovenkant van de gipsplaten gestofzuigd. Ik stond hierbij op het grijze plafond naast het bordes. Dit lukte goed, tot ongeveer de helft, waar de rode buis lag. Verder kon ik niet komen. Daarna kwam [werkneemster]] kijken en zei mij, dat ik ook de rest van de platen, ook achter de buis moest schoonmaken. Omdat ik daar niet aan kon komen, ben ik toen helemaal bovenop gekropen en bovenop de platen gaan zitten stofzuigen. Op een gegeven moment ben ik toen door de plaat gezakt ... [werkneemster]] heeft zeker gezien, dat ik van het bordes af was en op het grijze plafond aan het stofzuigen was. Zij zei er niets over. Daarna gaf zij mij opdracht om ook achter de rode buis, die over de gipsplaten loopt te stofzuigen. [werkneemster]] heeft ook gezien, dat ik bovenop de gipsplaten aan het werk was. Ik stond er gehurkt bovenop te stofzuigen en ging steeds rechtop staan om mij te verplaatsen. Ik zei nog tegen [werkneemster]]: " ... Het kraakt hier wel erg… [eiseres] stelt dat zij niet beter wist dan dat zij de plafondconstructie moest schoonmaken. Hierbij klemt dat [eiseres] er geen belang bij heeft om op plaatsen schoon te maken van welke de [gedaagde] zou hebben aangegeven dat daar niet schoongemaakt behoefde te worden. Wanneer [eiseres] terzake duidelijke restricties zouden zijn opgelegd, zou zij zich daar zeker aan hebben gehouden. Hiervan is echter in het geheel geen sprake geweest. Gelet op het feit dat [gedaagde] zich ter afwending van aansprakelijkheid op uitdrukkelijke werkafspraken beroept, draagt zij terzake de bewijslast. Het eerder genoemde verslag instructies werkzaamheden kan in dat kader zeker niet tot afdoende bewijs dienen, nu [eiseres] dit verslag niet kent en bovendien niet mede voor akkoord heeft ondertekend. Vast staat overigens dat haar kort voordat zij zich op de gipsplaten had begeven om daar schoonmaakwerkzaamheden te verrichten omdat zij met de stofzuiger die plek vanaf de loopbrug niet kon bereiken, geen (nadere) instructies of waarschuwingen zijn gegeven. [gedaagde] spreekt zich overigens tegen. Aan de ene kant stelt [gedaagde] dat aan [eiseres] is verboden om de loopbrug te verlaten. Aan de andere kant stelt zij, op basis van de op dat moment bekende informatie, niet gehouden was om valbeschermingsmaatregelen te treffen, omdat het plafond beloopbaar zou zijn (hetgeen haar door Visser & Smit zou zijn medegedeeld). Daarbij geeft [gedaagde] aan dat aan [eiseres] geen opdracht is verstrekt om langs de randen van het plafond te werken. In principe bedoelt [gedaagde] hiermee te zeggen dat, ware het zo dat het plafond beloopbaar zou zijn, geen valbescherming vereist zou zijn omdat een werknemer niet langs de randen zou hoeven werken, doch slechts op het midden van de vloer. Hoe stelt [gedaagde] zich dan voor dat een werknemer vanaf de loopbrug op het plafond komt? Gevaar niet kenbaar en risico heeft zich niet verwezenlijkt? [gedaagde] stelt dat het valrisico niet kenbaar was (kwam als zodanig niet naar voren uit de risico-inventarisatie) en dat er bij het werken vanaf de loopbrug geen valrisico bestond. Er was echter wel degelijk sprake van een ernstig valrisico. Dat vloeit immers voort uit de feiten (mevrouw [werkneemster] had besloten (voor zich) valbeschermingsmiddelen te gebruiken). Dat [gedaagde] dit risico niet kende, kan in redelijkheid niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Hierop zal zijdens [eiseres] hieronder nader worden ingegaan. [gedaagde] miskent dat de werkopdracht algemeen van aard was, geen veiligheidsinstructies zijn gegeven, en de werkopdracht door mevrouw [werkneemster] meer specifiek is gemaakt, zodanig dat [eiseres] de werkzaamheden niet meer van de loopbrug kon uitvoeren. Bovendien had zij er rekening mee moeten houden dat: - [eiseres] onvoldoende duidelijk was dat zij werd geacht slechts vanaf de loopbrug werkzaamheden te verrichten; - [eiseres] toch de loopbrug zou (kunnen) verlaten omdat de opgedragen werkzaamheden anders niet uit te voeren waren; - [eiseres] in strijd zou kunnen handelen met een instructie (hetgeen hier ten stelligste niet het geval is geweest). In de "werkinstructies (in aanvulling op voorgaande TRA)" (overgelegd als productie 2 bij incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring), staat vermeld: "u. Werken op hoogte: De verschillende theaterzalen zijn hoge gebouwen. In het gehele theater dient de medewerker bedacht te zijn dat er gewerkt wordt op hoogte. Hierbij zullen de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen dienen te worden. Merk op dat de medewerker aangelijnd zijn werkzaamheden dient te doen. Dit geldt zowel bovenin het theater en op het dak van het theater. ". En verder: " ... Pas op tijdens de (schoonmaak) werkzaamheden. Ga niet te ver reiken om een bepaalde plek nog te kunnen bereiken met de stofzuiger. Valgevaar is aanwezig: zorg dat ie aangelijnd bent. En voorts: "u. Op enkele plaatsen zal over de reling geklommen moeten worden, om bepaalde binten (H-profielen) schoon te maken. Gebruik hiervoor een trappetje. Blijf ten allen tijde aangelijnd en zorg dat een collega in de buurt blijft en elkaar in de gaten houdt". Dit zijn heel duidelijke punten en aanbevelingen. Wel degelijk wordt geduid op het valgevaar en wordt, bij alle werkzaamheden, met klem benadrukt dat de voorgeschreven beschermingsmiddelen gedragen dienen te worden. [gedaagde] is hier duidelijk tekort geschoten. Op het moment dat [eiseres] de betreffende werkzaamheden diende uit te voeren werden haar geen persoonlijke beschermingsmiddelen aangereikt c.q. beschikbaar. Onjuistheden in TAR c.q. onjuiste mededelingen Visser & Smit disculpeert [gedaagde] niet. Hoewel de werkinstructies (in aanvulling op voorgaande TAR) bij het werken op hoogte duidelijk aangeven dat de medewerker aangelijnd dient te werken en [gedaagde] deze werkinstructies stipt had dienen na te leven, is de vraag relevant of - in het geval de TAR c.a. ondeugdelijk was - aan [eiseres] de eventuele fout van RPS Advies BV kan worden tegengeworpen. Met andere woorden, is [gedaagde] bevrijd van de op haar rustende verantwoordelijkheid c.q. aansprakelijkheid als rechtens komt vast te staan dat RPS Advies B.V. een verkeerde risicoanalyse heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de beweerdelijke mededelingen van Visser & Smit. Dat is, naar de mening van [eiseres], niet het geval. [gedaagde] lijkt de op haar rustende vergaande zorgplicht teveel te laten afhangen van derden. [gedaagde] blijft hoofdverantwoordelijk voor de uit artikel 7:658 BW voortvloeiende zorgplicht. Zij kan zich niet verschuilen achter de door RPS Advies B.V. gemaakte risicoanalyse, simpelweg nu zij voor dat bedrijf heeft gekozen ([eiseres] heeft daarop geen enkele invloed en heeft daarbij geen keuze), en er derhalve jegens [eiseres] voor moet instaan dat de bevindingen van RPS Advies B.v. (achteraf door haar bekritiseerd) juist zijn. Anders gezegd, [gedaagde] heeft bij de uitvoering van de op haar rustende zorgplicht gebruik gemaakt van de diensten van RPS Advies B.v., en de eventueel door deze gemaakte fouten dienen [gedaagde] te worden toegerekend. Bovendien heeft [gedaagde] van RPS gebruik gemaakt als hulppersoon, voor wiens fouten zij eveneens aansprakelijk is. Een andere uitkomst zou de onrechtvaardige consequentie hebben dat [eiseres] niet de bescherming krijgt die artikel 7:658 BW nu juist beoogt te bieden. Zij heeft immers geen overeenkomst, laat staan arbeidsovereenkomst, met RPS Advies B.V. en het is niet uitgemaakt dat haar een rechtstreeks vorderingsrecht jegens RPS Advies B.V. toekomt op grond van artikel 6: 162 BW. Hierbij klemt dat [gedaagde], zoals [eiseres] is gebleken, voor de ontstane letselschade is verzekerd bij HDI-International en derhalve de schadevergoeding niet ten laste van [gedaagde] zelf zal komen. [eiseres] is van mening dat de Arbowetgeving niets aan duidelijkheid te wensen overlaat, wanneer het gaat om de te nemen maatregelen ter bescherming van valgevaar. In artikel 3.16 lid 2 van het arbeidsomstandighedenbesluit is namelijk het volgende bepaald: "In elk geval moeten maatregelen tegen valgevaar worden genomen indien sprake is van risico verhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen." Nog los van hetgeen [gedaagde] bekend was op grond van de TAR en de daaraan gehechte werkinstructies, er was sprake van een situatie waarbij " ... gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.". Tegen een dergelijk gevaar dient niet lichtvaardig aangekeken te worden. Schending daarvan is een ernstig verwijt in het kader van artikel 7:658 BW. [eiseres] handhaaft uitdrukkelijk dat in de gegeven omstandigheden [gedaagde] ook op grond van artikel 7:611 BW jegens haar aansprakelijk moet worden gehouden voor de door haar geleden c.q. te lijden materiële en immateriële schade. Voor het geval rechtens komt vast te staan dat [gedaagde] haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW niet jegens [eiseres] geschonden heeft, dan komt het in de gegeven omstandigheden in strijd met het goed werkgeverschap om [eiseres] in haar schade niet te compenseren, nu het hier een ernstig ongeval met ernstige gevolgen betreft. Bovendien dienen de eventuele fouten van derden waarop [gedaagde] zich beroept in het kader van de op haar rustende zorgplicht toch voor haar rekening te komen, waartoe een beroep op artikel 7:611 BW de mogelijkheid biedt. 5. [gedaagde] heeft vervolgens bij dupliek, voorzover als van belang en zakelijk weergegeven, nog de navolgende stellingen naar voren gebracht. [gedaagde] betwist uitdrukkelijk de stellingen van [eiseres] dat zij [eiseres] geen specifieke instructies gericht op de veiligheid zou hebben gegeven en [eiseres] niet zou hebben opgedragen de loopbrug niet te verlaten, althans niet zonder val¬beveiliging. Niet alleen uit het verslag 'Instructies werkzaamheden theater Heerlen', maar ook uit de getuigenverklaringen van de heer [betrokkene3] en mevrouw [werkneemster] volgt dat eerstgenoemde niet alleen mevrouw [werkneemster] maar ook [eiseres] instructies heeft gegeven dat [eiseres] de stalen bordessen niet mocht verlaten. (Deze verklaringen zijn als bijlage 4 en 5 aan het rapport van de arbeidsinspectie gevoegd, welk rapport als productie 4 aan de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is gehecht.) De heer [betrokkene3] heeft immers op de dag van het ongeval ten overstaan van de arbeidsinspectie verklaard dat hij die ochtend een startwerkinstructie heeft gegeven op het kantoor van [gedaagde], en dat er die ochtend vier personen aan het werk zijn gegaan in het theater te Heerlen. Over deze instructie verklaart de heer [betrokkene3]: "Ik heb ook de daadwerkelijke werkzaamheden besproken met de mensen. Wie wat gaat doen. Wie en wat mag en waar mag je niet komen." Ook in de verklaring die de heer [betrokkene3] op 7 februari 2007 heeft afgelegd, bevestigt hij dat hij die ochtend in Sittard wel degelijk instructies heeft gegeven. Hieraan heeft de heer [betrokkene3] nog toegevoegd: "Om alle risico's te vermijden had [eiseres] opdracht om op de stalen bordessen te werken en werkte [werkneemster]] aangelijnd. " Ook mevrouw [werkneemster] heeft ten overstaan van de Arbeidsinspectie verklaard dat de heer [betrokkene3] niet alleen aan haar maar aan alle medewerkers, dus ook aan [eiseres], de instructie had gegeven om zonder valbeveiliging niet buiten de bordessen te treden. Haar verklaring luidt als volgt: "De heer [betrokkene3] heeft ons nog eens toegesproken en benadrukt waar wij op moesten letten op het gebied van veiligheid. Één van de punten was het werken vanaf de bordessen. Wij moesten binnen de bordessen blijven. Wij mochten er niet van af zonder toepassen van valbeveiliging. Wij hebben een onderlinge taakverdeling. Ik was met [eiseres) aan het werk. [eisres] moest vanaf het bordes werken, installaties, spanten en bordessen schoonmaken en afzuigen. Ik zou de rest schoonmaken. " Voorts betwist [gedaagde] de stellingen van [eiseres] dat de aan [eiseres] gegeven opdracht vaag en algemeen van aard zou zijn en bovendien feitelijk onmogelijk uitvoerbaar. Allereerst heeft de heer [betrokkene3] aan [eiseres] de opdracht gegeven om de balken, leuningen en kabelgoten vanaf de looppaden of stalen bordessen met leuningen stofvrij te maken. Deze opdracht kan niet als vaag en algemeen van aard worden aangemerkt. In ieder geval volgt uit deze opdracht duidelijk dat het [eiseres] niet was toegestaan buiten de bordessen te treden. Verder heeft mevrouw [werkneemster] over de aan [eiseres] gegeven opdracht nog verklaard dat zij tegen [eiseres] heeft gezegd: "Alles wat jij vanaf het bordes kunt doen, kun jij meenemen. De rest doe ik." Hier voegt mevrouw [werkneemster] verderop in haar verklaring nog aan toe: "Ik heb haar duidelijk verteld dat zij niet buiten de bordessen mocht komen. " Evenmin is de opdracht van mevrouw [werkneemster] om een bepaald stuk plafond nogmaals schoon te zuigen, feitelijk onmogelijk. Mevrouw [werkneemster] heeft immers verklaard dat dit met behulp van een stofzuigerstang vanaf het stalen loopbordes kon worden uitgevoerd. Aan de door [eiseres] bij haar conclusie van repliek geciteerde verklaring van mevrouw [werkneemster] wenst [gedaagde] het volgende citaat, dat [eiseres] achterwege heeft gelaten, toe te voegen: "( ... ) Volgens mij kon dit gemakkelijk door gebruik te maken van de stofzuigerstang. Ik heb [eiseres] met de stofzuigerstang zien lopen 's morgens. Wij hebben volgens mij deze stang mee naar boven genomen. Ik ga ervan uit dat [eisres] met een stofzuigerstang gewerkt heeft. (. •r Ook [eiseres] heeft ten overstaan van de Arbeidsinspectie verklaard dat er twee of drie stofzuigerstangen mee naar boven zijn gegaan. (Haar verklaring is als bijlage 6 aan het Ongevallen Boetrapport van de Arbeidsinspectie gehecht.) Hieruit volgt dat de aan [eiseres] gegeven werkopdracht niet als feitelijk onmogelijk kan wor¬den aangemerkt. Voor [gedaagde] was geen aanleiding om [eiseres] aan te lijnen met valbeveiliging. In de eerste plaats niet omdat [eiseres] niet was opgedragen werkzaamheden aan de rand van het plafond te verrichten, zodat het risico dat [eiseres] van de rand naar beneden zou vallen niet aanwezig was. Dit risico heeft zich ook niet verwezenlijkt. [eiseres] is immers - zoals uit de boetekennisgeving van de Arbeidsinspectie blijkt - door een gipsplaten verhoging gezakt. In de tweede plaats was er voor [gedaagde] geen aanleiding om ten aanzien van [eiseres] valbeveiligingsmaatregelen te treffen, omdat zij er niet van op de hoogte was dat deze gipsplaten verhoging niet beloopbaar was. In tegenstelling tot hetgeen door [eiseres] wordt beweerd, mocht [gedaagde] afgaan op de door Visser & Smit Bouw B.V. verschafte informatie omtrent de beloopbaarheid van het plafond. Voor het overige volhardt zij In hetgeen zij eerder bij antwoord heeft gesteld. De beoordeling In januari 2007 was in de Stadsschouwburg te Heerlen een zeer omvangrijk renovatieproject lopende. Partij [eiseres] voerde op 9 januari 2007 in opdracht van [gedaagde] in de schouwburg schoonmaakwerkzaamheden uit. Tot die werkzaamheden behoorde het door middel van stofzuigen verwijderen van stof op het plafond van de grote zaal. Dit plafond is een vrijhangende houten constructie, op ongeveer 12 meter hoogte boven de zaalvloer. Dit plafond is vervaardigd uit plaatmateriaal dat beloopbaar is. Een deel van het plafond, daar waar de houten constructie tegen de buitenmuren van de zaal aanheelt, bestaat uit gipsen plaatmateriaal dat niet geschikt is om menselijk gewicht te dragen. De platen zijn duidelijk zichtbaar in een regelwerk bevestigd. Over het plafond liggen met leuningen beveiligde bordessen en loopbruggen om door (licht)technici te gebruiken delen van het plafond te kunnen bereiken. [eiseres] is vanaf een loopbrug op het gipsplatengedeelte geklommen om daar te stofzuigen. Zij is door een van de gipsplaten gezakt en heeft daardoor een val van ca. 12 meter gemaakt. [eiseres] was toen zij zich op het gipsplaten deel van de plafondvloer bevond niet gezekerd door een sliplijn. Omdat de schouwburg juist geheel verbouwd was houdt de kantonrechter het voor zeer aannemelijk dat de plaats waar eiseres ten tijde van het ongeval werkzaam was, gelijk als de overige delen van de vloer, met bouwstof overdekt was (eiseres was immers juist ingehuurd om dit te verwijderen) waardoor er mogelijk nauwelijks zichtbare verschillen waren tussen de beloopbare en onbeloopbare gedeelten van de plafondvloer. De kantonrechter neemt aan dat, gezien de verklaringen en stellingen van [gedaagde], [eiseres] vooraf gezegd zal zijn dat zij alleen vanaf de loopbruggen mocht werken. Uit het feit dat haar collega [werkneemster] buiten de loopbruggen aangelijnd werkte had [eiseres] in ieder geval ook de conclusie kunnen trekken dat het zich zonder aangelijnd zijn buiten de loopbruggen begeven een risico in moest houden, reden om dat niet te doen. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit voor [eiseres] alleen begrijpelijk hoefde te zijn in relatie tot de voor haar kenbare risico's. Dat risico was volgens de risico-inventarisatie vooral het feit dat delen van de plafondvloer schuin liepen en er glijgevaar bestond. Naar waarneming van de kantonrechter kan dit risico ook in verband gebracht worden met de opening van de ruimte richting toneel. De ruimte waarin het ongeluk plaatsvond kent geen schuine vloergedeelten en straalt op generlei wijze enig risico uit. Het is in die omstandigheden goed voorstelbaar dat een werknemer het zich van de loopbrug af in deze ruimte begeven als risicoloos beschouwt. Uitgezonderd de voor eenieder op dat moment onbekende constructie van het verhoogde gedeelte van het plafond, was het zich in die ruimte begeven naar waarneming van de kantonrechter de facto ook daadwerkelijk risicoloos. De kantonrechter rekent het daarom ook [eiseres] niet aan dat zij zich buiten de loopbrug begeven heeft om het gedeelte waar het ongeluk is gebeurd te reinigen. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat [eiseres] die dag voor het eerst op dit werk tewerkgesteld was en mogelijk, onbekend zijnde met de situatie ter plaatse, instructies niet of niet volledig heeft begrepen en of in de concrete situatie niet of verkeerd heeft toegepast, en/of ook haar voorwerkster niet heeft willen tegenspreken. Omdat haar volstrekt onbekend was en ook onbekend mocht zijn dat het verhoogde gedeelte van de ruimte waar het ongeluk is gebeurd onbeloopbaar was, kan het haar ook niet worden aangerekend dat zij zich op dat gedeelte heeft begeven. De vraag is vervolgens tot in hoeverre [gedaagde] bij haar inschatting van de aan de werkzaamheden verbonden risico's mocht afgaan op de haar door haar opdrachtgever, zijnde Visser & Smit, verschafte informatie. In het onderhavige geval staat vast dat de risico-inventarisatie in de ogen van de kantonrechter een grove misslag bevat waar het gaat om de vermelding van de onbeloopbaarheid van het plafondgedeelte waar het ongeluk is gebeurd. De kantonrechter oordeelt het echter als onjuist dat de werkgever zich geheel achter deze risico - inventarisatie zou kunnen verschuilen: de werkgever heeft op de voet van artikel 7:658 BW een eigen verantwoordelijkheid aangaande de zorgplicht voor de veiligheid bij de uitvoering van de werkzaamheden, ook al is door derden over de risico's ten aanzien van veiligheid een rapportage gemaakt. Het had op de weg van de werkgever gelegen om zeker op de plaats waar in dit geval de arbeid verricht werd, zelfstandig en zeer nauwkeurig na te gaan of er bijzondere risico's aanwezig waren. Zelfs overdekt met stof is op het eerste gezicht zeer duidelijk dat de plaats waar het ongeval is gebeurd beslist onbegaanbaar was: het regelwerk en de hele constructie zijn zichtbaar zo duidelijk een lichte plafondconstructie, dat een ieder met slechts een oppervlakkig bouwkundig inzicht duidelijk moet zijn dat het zich daar op begeven altijd gevaarlijk is. Wanneer het vervolgens betreft een ruimte die zich op ruim 12 m hoogte boven een theaterzaalvloer bevindt en waarvan niet iedereen zich bewust is van de grote risico's omtrent vallen, is het naar het oordeel van de kantonrechter bijzonder onzorgvuldig, zelfs laakbaar, om na te laten het betreden van dit gedeelte van het plafond voor een ieder uitdrukkelijk en onmiskenbaar te verbieden. Niet voor niets zijn er inmiddels spandraden aangebracht die voor iedereen het onmogelijk maakt om nog op die plaats te kunnen komen. [gedaagde] moet als bedrijf dat de opdracht heeft om deze ruimte te reinigen beseffen dat de mensen die dit werk uitvoeren mogelijkerwijs zich op dit (onbetreedbare) gedeelte van de plafondvloer begeven. Het enkel geven van instructies om een veiligheidslijn te dragen en niet buiten de loopbruggen te gaan is in het licht van de omstandigheden zoals hier aan de orde volstrekt onvoldoende: het onbetreedbare gedeelte van de plafondvloer had door het extreem gevaarlijke karakter daarvan door [gedaagde] of andere betrokken partijen tevoren ontoegankelijk gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld door afzetlint. Aldus komt de kantonrechter tot de slotsom dat [gedaagde] jegens [eiseres] tekortgeschoten is in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW en mitsdien aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] door het ongeval heeft geleden. Het gevorderde is naar het oordeel van de kantonrechter in de gestelde omvang toewijsbaar. Gelet op het zware letsel, het ongetwijfeld zeer zware trauma, het langdurige genezingsproces en de mogelijke blijvende gevolgen van het ongeval oordeelt de kantonrechter dat een voorschot zoals door eiseres gevorderd alleszins redelijk is. Dit betekent dat het gevorderde in de gestelde omvang kan order toegewezen. De gedaagde partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten deze procedure. Al wat partijen overigens nog hebben aangevoerd is door de kantonrechter beoordeeld maar leidt niet tot een andere slotsom. De beslissing de kantonrechter: 1. verklaart voor recht dat gedaagde, [gedaagde], aansprakelijk is voor de door eiseres ten gevolge van het haar op 9 januari 2007 overkomen bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade; 2. veroordeelt gedaagde tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen terzake kosten en schade: een vergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid, althans de dag van betekening dezer dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; 3. veroordeelt gedaagde tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een voorschotbedrag ad € 25.000,-, welk bedrag dient te worden verrekend met de schade zoals die uit de schadestaatprocedure zal blijken, 4. Veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure aan de zijde van eiseres gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 1.183,31 waarvan € 900,-- gemachtigdensalaris, op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de griffier van deze rechtbank; 5. Verklaart hetgeen waartoe gedaagde sub 3 en 4 is veroordeeld uitvoerbaar bij voorraad; 6. Wijst af al hetgeen meer of anders is gevorderd. Aldus gewezen door mr. J.J. Groen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting op 31 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.