Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH0053

Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1454 WAO + 07/2837 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Nader besluit. Voldoende medische grondslag. De geschiktheid van de functies, zoals die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, is eerst in hoger beroep in voldoende mate gemotiveerd.


Uitspraak

07/1454 WAO en 07/2837 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 januari 2007, 06/3230 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 7 mei 2007 een nieuw besluit genomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008, waar namens appellant is verschenen mr. Van Gorkum, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is grondwerker geweest en is uitgevallen wegens rugklachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 8 juni 2005 onderzocht door de verzekeringsarts G. Karatas, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn chronische rugklachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige M.J.J. Hustings in zijn rapport van 25 juli 2005 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 35 tot 45%. Bij besluit van 27 juli 2005 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 29 juni 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 2.1. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat bij een recent onderzoek een hernia bij hem is geconstateerd. Om die reden is hij dan ook van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij nadere informatie ingebracht van zijn behandelend neuroloog. Daarnaast heeft hij de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist. 2.2. De bezwaarverzekeringsarts M. Keus heeft in zijn rapport van 10 maart 2006 de voor appellant vastgestelde FML onderschreven. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. 3.1. In beroep heeft appellant naar voren gebracht dat hij naast zijn rugklachten ook psychische klachten heeft. Tevens heeft hij er op gewezen dat hij in bezwaar ook de arbeidskundige component van de onderhavige schatting heeft bestreden. Daarnaast heeft hij nog informatie ingebracht van de behandelend neurochirurg J.A.L. Wurzer. 3.2. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische component van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep echter gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat in bezwaar geen arbeidskundige heroverweging van het primaire besluit heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. 3.3. In hoger beroep heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de arbeidskundige overwegingen van de rechtbank. Voor het overige heeft hij zijn eerdere in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald. Daarnaast heeft hij nog nadere medische informatie overgelegd. 3.4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv bij besluit 7 mei 2007 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant alsnog gegrond is verklaard. Daarbij is, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens, de geschiktheid van appellant voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies alsnog gemotiveerd. 3.5. Bij schrijven van 27 augustus 2008 heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe, de Raad laten weten dat de functie van sorteerder met sbc-code 111340 komt te vervallen en wordt vervangen door de functie van medewerker textielindustrie. De geschiktheid van deze laatste functie is gemotiveerd door middel van een gezamenlijk rapport van deze bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts Keus. 3.6. Bij schrijven van 23 september 2008 zijn van de zijde van appellant nog nadere stukken overgelegd, waarna op verzoek van de Raad het Uwv door middel van een rapport van de bezwaararbeidskundige R.J.C. Hogeveen de geschiktheid van één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies nog nader heeft gemotiveerd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. 4.2. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de functies, zoals die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in voldoende mate heeft gemotiveerd, zij het dat de Raad van oordeel is dat deze geschiktheid pas in hoger beroep afdoende is gemotiveerd. 5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd en dat het beroep tegen het besluit van 7 mei 2007 ongegrond moet worden verklaard. 6. Omdat het Uwv de geschiktheid van de functies pas in hoger beroep afdoende heeft gemotiveerd, ziet de Raad aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen het besluit van 7 mei 2007 ongegrond; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M.J.A. Reinders. JL