Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9950

Datum uitspraak2009-01-06
Datum gepubliceerd2009-01-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.348/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overgeslagen goed in de zin van art. 3:179 lid 2 BW. Wettelijke rente over overbedelingsvergoeding. Geen recht op gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning.


Uitspraak

Arrest d.d. 6 januari 2009 Zaaknummer 107.002.348/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [appellant], toevoeging, advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats geïntimeerde], geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: [geïntimeerde], advocaat: mr. H. de Jong, kantoorhoudende te Burgum. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 7 maart 2007 en 3 oktober 2007 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 3 januari 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 3 oktober 2007 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 16 januari 2008. De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep - die tevens de grieven bevat - luidt: ''om bij arrest: 1. het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 3 oktober 2007 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, onder aanvulling en/of verbetering van de gronden het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betalen van een gebruikersvergoeding van € 496,- vanaf 19 mei 2003 af te wijzen, althans haar deze te ontzeggen, althans zodanig te bepalen als uw Hof in goede justitie zal vermenen te behoren. 2. alle overige onderdelen van het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 3 oktober 2007 te bekrachtigen zonodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden. 3. Met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze beroepsprocedure.'' Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel appel ingesteld met als conclusie: ''bij arrest I. het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 3 oktober 2007 te vernietigen en opnieuw rechtdoende onder aanvulling en verbetering van gronden het vonnis te bekrachtigen behoudens voor zover het, het gestelde betreft dat [geïntimeerde] voor de helft bijdraagt in de schuld van € 32.062,42 die door [appellant] is voldaan. II. [appellant] te veroordelen tot het betalen van een rentevergoeding aan [geïntimeerde] over een bedrag van € 148.479,22 althans € 133.483,50 althans € 130.000,-- vanaf 18 juni 2003 de dag dat de verdelingakte uiterlijk zou moeten worden getekend tot aan de dag der algehele voldoening.'' Vervolgens heeft [appellant] een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven [appellant] heeft negen grieven opgeworpen in het principaal appel. [geïntimeerde] heeft twee grieven opgeworpen in het incidenteel appel. De beoordeling In het principaal en in het incidenteel appel: 1. [appellant] noch [geïntimeerde] hebben grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank in r.o. 2.1 tot en met r.o. 2.7 van het tussenvonnis van 7 maart 2007 vastgestelde feiten, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. 1. Het gaat in deze zaak om het volgende. 1.1. [geïntimeerde] en [appellant] zijn met elkaar gehuwd op 11 oktober 1991. Het huwelijk is op 18 december 2002 omgezet in een geregistreerd partnerschap, waarna het geregistreerde partnerschap op 19 december 2002 is beëindigd door registratie van de beëindiging in de registers van de burgerlijke stand. 1.2. Partijen hebben een op 20 december 2002 gedateerde ''overeenkomst van verdeling'' getekend. 1.3. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat de echtelijke woning aan [appellant] wordt toebedeeld, ter zake waarvan [appellant] een overbedelingsvergoeding aan [geïntimeerde] is verschuldigd ter hoogte van een op grond van een in de overeenkomst omschreven en nog nader uit te voeren taxatie te berekenen bedrag. Verder is in de overeenkomst opgenomen dat [appellant] tot de overdracht van de echtelijke woning het gebruik van de woning heeft. 1.4. Onder punt 2 van de overeenkomst is het volgende bepaald: "Partijen zullen ervoor zorgdragen dat bovengemelde toedeling aan de man uiterlijk binnen vijf maanden na de ondertekening van deze overeenkomst is gerealiseerd Hiertoe zullen zij meewerken aan de levering van de goederen die aan de man zijn toegescheiden. De partij die hiermee in gebreke is, wordt een direct opeisbare boete van vijftig euro (€ 50,--) verschuldigd voor iedere dag dat hij in gebreke blijft." 1.5. Voorts is onder punt 6 van de overeenkomst het volgende bepaald: "De saldi van de effectenportefeuilles zullen zonder verrekening van de waarde worden toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man de vrouw werkelijk uitbetaald hetgeen haar krachtens deze verdeling toekomt. (...)" 1.6. Tot de bedoelde effectenportefeuille behoorden aandelen, verkregen op grond van een tussen partijen met Aegon op of omstreeks 9 juni 1998 gesloten zogeheten vliegwiel-overeenkomst. Deze overeenkomst (met nummer [nummer]) behelsde een aandelenlease-constructie voor een totaal bedrag van f 327.827,40. Op deze lening diende direct een bedrag van f 99.494,34 te worden betaald, alsmede maandelijks, gedurende de looptijd van het contract van 60 maanden, een bedrag van f 100,--. Daarmee resteerde een schuld van f 228.233,06, die aan het einde van de looptijd diende te worden afbetaald, zulks onder verrekening van de waarde van de geleasede aandelenportefeuille. 1.7. Na een verlenging van de looptijd is de vliegwiel-overeenkomst door [appellant] beëindigd. 1.8. Blijkens een brief van Aegon van 16 februari 2004 zijn de uit hoofde van de vliegwiel-overeenkomst geleasede aandelen verkocht tegen de koers die gold op 3 september 2003. De waarde van het aandelenpakket was onvoldoende om de schuld aan Aegon te voldoen, zodat een restschuld ontstond van € 37.721,67, die, bij betaling binnen 30 dagen, voldaan kon worden tegen betaling van een bedrag van € 32.063,42. 1.9. Notaris Beugelink te Kollum heeft een akte van verdeling opgesteld conform de door partijen overeengekomen verdeling. Partijen zijn op 19 mei 2003 uitgenodigd bij de notaris om de akte van verdeling te tekenen. Tot ondertekening van de akte is het echter bij die gelegenheid niet gekomen, omdat er tussen partijen discussie was ontstaan over de in art. 6 van de overeenkomst genoemde effectenportefeuilles, in het bijzonder over de verdeling van de in r.o. 1.8 genoemde restschuld van de vliegwiel-overeenkomst. 1.10. [appellant] heeft een bedrag van circa € 130.000,-- in depot bij de notaris gestort. De notaris heeft van dit bedrag enige tijd later € 89.400,-- weer teruggestort aan [appellant], € 40.000 is in depot gebleven. 1.11. Het in r.o. 1.8 bedoelde bedrag van € 32.063,42 is op 3 februari 2004 aan Aegon betaald uit het nog bij notaris Beugelink in depot staande bedrag. 2. In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd, kort samengevat, dat de rechtbank de verdeling uitspreekt conform hetgeen partijen overeengekomen zijn; dat [appellant] wordt veroordeeld om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van de verdelingsovereenkomst door alsnog de akte van verdeling te tekenen; dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de aan [geïntimeerde] toekomende overbedelingsvergoeding vanaf 18 mei 2003; dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een boete van € 50,-- per dag vanaf 18 mei 2003 tot aan de dag dat de akte van verdeling is gepasseerd en dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning van € 1.000,-- per maand vanaf 18 mei 2003 tot aan de dag dat de akte van verdeling is gepasseerd.. In reconventie heeft [appellant] gevorderd, kort samengevat, dat de door notaris Beugelink opgestelde akte van verdeling wordt geëffectueerd en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot medewerking aan die verdeling, bij gebreke waarvan het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de notariële akte, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een boete van € 50,-- per dag vanaf 18 mei 2003 tot aan de dag dat de akte van verdeling is gepasseerd. 3. De rechtbank heeft in het eindvonnis de vorderingen van partijen over en weer gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.Tegen deze beslissingen komt zowel [appellant] als [geïntimeerde] op met een aantal grieven. 4. Het hof zal eerst ingaan op de grieven in het incidenteel appel, nu deze de verste strekking hebben. 5. Bij grief I in het incidenteel appel betwist [geïntimeerde] de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet geslaagd is in het bewijs van haar stelling dat partijen bedoeld hebben overeen te komen dat de lening die aan de Vliegwiel-overeenkomst was verbonden, zonder verrekening aan [appellant] diende te worden toegedeeld. 6. Het hof overweegt hierover het volgende. Het geschil tussen partijen betreft in essentie de vraag of de restschuld ad € 32.063,42 voor rekening van [appellant] dient te komen - zulks ingevolge art. 6 van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst van verdeling -, of dat [geïntimeerde] ook dient bij te dragen in de inlossing van de schuld. Bij de beantwoording van die vraag komt het aan, zoals ook de rechtbank terecht als uitgangspunt heeft genomen, op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan art. 6 van de overeenkomst tot verdeling mochten toekennen. Het hof acht in dit verband met name van belang hetgeen [geïntimeerde] ter comparitie d.d. 18 oktober 2006 bij de rechtbank heeft opgemerkt, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal: "[appellant] wilde de aandelenportefeuille toegedeeld krijgen. We wisten niet dat daar een lening aan verbonden was en gingen ervan uit dat het een spaarpotje was. In het verleden hebben we voor f 100.000,-- aandelen gekocht van ons eigen geld en voor f 100.000,-- aan aandelen geleased. [appellant] heeft in 2002 en 2003 een overzicht van Aegon ontvangen, dus voordat is afgesproken dat hij de aandelen zonder verrekening zou krijgen. (...)." [appellant] heeft in dezelfde zin verklaard bij de comparitie: "(...) Ik wist niet dat we geld hadden geleend om aandelen te kopen. Toen ik aangaf dat ik de aandelen wilde hebben, heb ik de portefeuille niet bekeken. Ik schrok van de restschuld en ik vind dat ik nooit goed ben voorgelicht. Ik heb opdracht gegeven de aandelen te verkopen en de restschuld is voldaan van het geld dat bij de notaris in depot was." 7. Naar 's hofs oordeel kunnen deze verklaringen van partijen - waarop zij naderhand niet zijn teruggekomen - niet anders worden begrepen, dan dat zij zich allebei niet hadden gerealiseerd dat aan de aandelenportefeuille een lening was verbonden. Dit betekent dat partijen beide geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat sprake zou kunnen zijn van een restschuld, zodat niet kan worden aangenomen dat partijen met art. 6 van de overeenkomst beoogd hebben de restschuld voortvloeiend uit de vliegwiel-overeenkomst uitsluitend voor rekening van [appellant] te laten komen. Het door [geïntimeerde] in de toelichting op de grief verdedigde standpunt, dat [appellant] van één en ander volledig op de hoogte was, wordt niet gestaafd door enig concreet feit. Zelfs al zou juist zijn dat [appellant] de boekhouding deed, dan nog is daarmee niet gezegd dat hij wist, anders dan door partijen is verklaard, dat sprake was een lening. Het hof merkt hierbij nog op dat de door [geïntimeerde] in eerste aanleg in het geding gebrachte brief van Aegon d.d. 7 november 2002 ziet op een tweede leasecontract, dat echter buiten het bestek van de onderhavige procedure valt. Voorts overweegt het hof nog dat het hier niet gaat om tegenvallende koerswaarden van de aandelen - waarvan gezegd kan worden dat deze ingevolge art. 6 van de overeenkomst voor risico van [appellant] komen - doch om het bestaan van een lening, gekoppeld aan de aandelenportefeuille. Grief I in het incidenteel appel faalt. 8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort, zoals [appellant] terecht naar voren brengt, dat de schuld moet worden aangemerkt als een overgeslagen goed in de zin van art. 3:179 lid 2 BW, waarvan alsnog verdeling is gevorderd. Nu de rechtbank niet in deze zin heeft beslist, slaagt in zoverre grief 4 in het principaal appel. Die verdeling dient aldus plaats te vinden dat ieder van partijen de helft van deze schuld voor zijn/haar rekening dient te nemen. 9. Vervolgens is aan de orde of [appellant] de wettelijke rente is verschuldigd over de aan [geïntimeerde] te betalen overbedelingsvergoeding, waarop in mindering dient te worden gebracht de helft van de schuld van € 32.063,42. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is, waartegen grief II in het incidenteel appel zich richt. 10. Het hof overweegt het volgende. Zoals [appellant] terecht aanvoert bij zijn grieven 1 en 3 in het principaal appel, behelsde de overeenkomst van 18 december 2003 reeds een verdeling van de gemeenschap tussen partijen. Uit die overeenkomst vloeide ook reeds voort wat de hoogte was van de door [appellant] aan [geïntimeerde] verschuldigde overbedelingsvergoeding, zij het dat daarop wellicht nog een bedrag in mindering moest worden gebracht. Vanaf dat moment - althans: vanaf het moment dat de in de overeenkomst afgesproken taxaties hadden plaatsgevonden - had [geïntimeerde] derhalve een vorderingsrecht jegens [appellant] voor een bepaald bedrag. Noch uit de stellingen van [geïntimeerde] noch uit de in het geding gebrachte producties blijkt echter dat [geïntimeerde] [appellant] in gebreke heeft gesteld, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er geen verzuim aan de zijde van [appellant] is ingetreden. Er is derhalve geen grondslag om wettelijke rente toe te wijzen, vanaf 18 mei 2003. Wel ziet het hof aanleiding wettelijke rente toe te wijzen vanaf 13 juni 2006, de dag der dagvaarding. De grief faalt grotendeels. 11. Bij grief 1 in het principaal appel betoogt [appellant] dat de rechtbank onvoldoende onderscheid heeft gemaakt tussen een overeenkomst van verdeling en een overeenkomst tot verdeling. In het verlengde hiervan stelt [appellant] bij grief 3 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen wensen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap. 12. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn de grieven naar 's hofs oordeel in zoverre terecht voorgesteld dat partijen in hun overeenkomst van verdeling zelf al (de wijze van) verdeling hebben vastgesteld, en het in de onderhavige procedure uitsluitend gaat over de hoogte van de overbedelingsvergoeding, in verband met een bij de verdeling overgeslagen goed. 13. Het feit dat partijen reeds een verdeling hebben vastgesteld (waarbij geen gebruiksvergoeding overeengekomen is) betekent ook dat [geïntimeerde] geen aanspraak meer kan maken op een gebruiksvergoeding. Door toedeling van de voormalige echtelijke woning aan [appellant] is er geen grondslag meer voor een gebruiksvergoeding, die immers gegrond is in de gedachte dat een deelgenoot die een gemeenschappelijk goed bij uitsluiting van de andere deelgenoot in gebruik heeft, jegens die andere deelgenoot een vergoeding is verschuldigd (zie HR 23 november 2007, NJ 2007, 624). Dat de toedeling nog niet geëffectueerd is, kan aan het voorgaande niet afdoen. 14. Het hof overweegt hierbij nog dat naar zijn oordeel redelijkheid en billijkheid in het onderhavige geval niet tot een andere uitkomst leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de door [appellant] in het geding gebrachte stukken blijkt dat hij in mei 2003 bedragen van € 89.400,-- en € 40.000,-- in depot bij de notaris heeft gestort (zie prod. 3 bij akte 4 april 2007), derhalve in totaal vrijwel het gehele bedrag waarop [geïntimeerde] uiteindelijk aanspraak blijkt te hebben. Toen partijen het niet eens bleken te kunnen worden over de hoogte van de overbedelingsvergoeding, heeft de notaris het bedrag weer teruggestort aan [appellant]. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het feit dat effectuering van de verdeling lange tijd op zich heeft laten wachten, in die mate aan [appellant] is te wijten dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden is, in afwijking van de overeenkomst van verdeling, alsnog een gebruiksvergoeding aan [geïntimeerde] te voldoen. Hiermee slagen de grieven 5, 6, 7 en 8 in het principaal appel. 15. Bij een behandeling van grief 2 in het principaal appel heeft [appellant] verder geen belang meer. Slotsom 16. De grieven in het principaal appel slagen grotendeels. De grieven in het incidenteel appel falen grotendeels. Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd, voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan [geïntimeerde]. Voorts zal [appellant] alsnog worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de aan [geïntimeerde] te betalen overbedelingsvergoeding. 17. Nu partijen voormalige echtelieden zijn, zal het hof de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing Het gerechtshof: In het principaal en in het incidenteel appel: 1. vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 3 oktober 2007, voor zover daarin: a. [appellant] onder punt 3.4 van het dictum is veroordeeld om aan [geïntimeerde] een gebruiksvergoeding te betalen van € 496,-- per maand vanaf 19 mei 2003 tot de dag dat de akte van verdeling is gepasseerd; b. de wettelijke rente over de overbedelingsvergoeding is afgewezen; 2. en in zoverre opnieuw rechtdoende: a. wijst de vordering van [geïntimeerde] tot een verbruiksvergoeding af; b. veroordeelt [appellant] tot betaling van de wettelijke rente over de aan [geïntimeerde] te betalen overbedelingsvergoeding vanaf 13 juni 2006 tot aan de dag der algehele voldoening; 3. bekrachtigt de vonnissen van 3 maart 2007 en 3 oktober 2007 voor het overige; 4. compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat elke partij de eigen kosten draagt; 5. wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. De Bock, voorzitter, Verschuur en Onnes-Wind, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 januari 2009 in bijzijn van de griffier.