
Jurisprudentie
BG9927
Datum uitspraak2008-12-30
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.151/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.151/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
et hof stelt voorop dat tussen partijen niet (meer) ter discussie staat dat [geïntimeerden] Reinigingsservice niet in kennis hebben gesteld van het feit dat het pand een monument is. Gesteld noch gebleken is dat Reinigingsservice dat behoorde te weten. Ter discussie staat ook niet dat het karakter van het pand gevolgen heeft voor de wijze waarop het voegwerk aan het pand verricht dient te worden, in die zin dat niet volstaan kan worden met de gebruikelijke vlakvoeg, waarvan Reinigingsservice bij haar offerte is uitgegaan, maar dat de (duurdere) snijvoeg dient te worden toegepast. [geïntimeerden] zouden, gelet op hun voornemen het voegwerk aan de gevel van hun pand te herstellen, in elk geval de kosten van het aanbrengen van een snijvoeg hebben moeten maken. Reinigingsservice zou de meerkosten voor het aanbrengen van een snijvoeg, nu haar offerte geen betrekking had op een snijvoeg, ook bij [geïntimeerden] in rekening hebben mogen brengen
Uitspraak
Arrest d.d. 30 december 2008
Zaaknummer 107.002.151/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Reinigingsservice [persoonsnaam appellant] B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen:Reinigingsservice,
advocaat: mr. J.B. Dijkema, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het arrest van 2 september 2008 heeft op 14 oktober 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het terzake opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Bij gelegenheid van de comparitie is door [geïntimeerden] een akte indiening producties genomen, waarbij drie producties in het geding zijn gebracht.
Vervolgens hebben partijen de stukken opnieuw aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In het arrest van 2 september 2008 heeft het hof overwogen en beslist dat de grieven van Reinigingsservice tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onrechtmatig gehandeld heeft bij de werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerden] (de grieven 2 en 3) ongegrond zijn. Tevens heeft het hof overwogen en beslist dat de tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep op verjaring gerichte grief (grief 1) faalt.
2. Het hof blijft bij hetgeen het heeft overwogen en beslist. Thans ligt nog de, met grief 4, opgeworpen vraag naar de omvang van de schade en het causale verband tussen deze schade en het onrechtmatige handelen van Reinigingsservice voor.
3. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerden] tot vergoeding van schade toegewezen tot een bedrag van € 13.000,75 (de door een derde, [betrokkene], geoffreerde kosten voor herstellen en invoegen van de voorgevel) minus
€ 1.753,86 (het destijds door Reinigingsservice geoffreerde bedrag voor het uitkappen en invoegen van de voorgevel) is € 11.246,89.
4. In de toelichting op haar grief 4 heeft Reinigingsservice de volgende bezwaren gemaakt tegen de door de rechtbank toegepaste berekening van de schade:
a. De rechtbank heeft de schade berekend door de feitelijke situatie (waarin herstelkosten gemaakt moeten worden) te vergelijken met een onjuiste fictieve situatie, te weten de situatie dat Reinigingsservice de gevel op basis van haar offerte zou hebben gereed gemaakt. Volgens Reinigingsservice zou zij in de fictieve situatie de gevel niet tegen het geoffreerde bedrag hebben ingevoegd, omdat zij, vanwege het verzwijgen van het monumentale karakter van het pand door [geïntimeerden], bij haar offerte ten onrechte niet is uitgegaan van de (meer) kosten van een snijvoeg;
b. Er is sprake van eigen schuld bij [geïntimeerden], daarin bestaande dat zij Reinigingsservice ten onrechte niet op de hoogte hebben gesteld van het monumentale karakter van het pand en dat zij hebben nagelaten de herstelwerkzaamheden eerder te laten uitvoeren.
5. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft Reinigingsservice daar nog het volgende aan toegevoegd:
c. In de gevel waren geen normale voegen - dat wil zeggen voegen met een specieopbouw die gemakkelijk te verwijderen is - aanwezig;
d. De door [betrokkene] geoffreerde bedragen zijn te hoog. Er wordt ten onrechte uitgegaan van een snijvoeg. Bovendien is een ander bedrijf, Voegbedrijf De Vries, bereid de door [betrokkene] geoffreerde werkzaamheden voor een aanzienlijk lagere prijs te verrichten.
6. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat de hierboven onder c. en d. vermelde verweren nieuwe verweren zijn, die het karakter hebben van een nieuwe grief en dat deze verweren om die reden niet voor het eerst bij gelegenheid van de comparitie gevoerd kunnen worden.
7. Bij de beoordeling van dit betoog van [geïntimeerden] stelt het hof voorop dat als grieven dienen te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (HR 3 februari 2006, NJ 2006, 120). Op grond van het bepaalde in artikel 347 lid 1 Rv. worden in appel slechts een memorie van grieven en een memorie van antwoord genomen. Bij het inrichten van zijn verweer mag de geïntimeerde er in beginsel dan ook van uitgaan dat de omvang van de rechtsstrijd in appel door de memorie van grieven is vastgelegd en hoeft hij er geen rekening mee te houden dat zijn verweer tot nieuwe grieven aanleiding zal geven. Daaruit volgt dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan de memorie van grieven worden aangevoerd. In het belang van de concentratie van het debat en van een spoedige afdoening van het geschil mag van appellant in beginsel worden verlangd dat hij in zijn memorie van grieven aanstonds niet alleen al zijn bezwaren tegen de beslissingen van de rechter in eerste aanleg, maar ook de nieuwe feiten of stellingen naar voren brengt waarop hij zich in appel mede wenst te beroepen (HR 20 juni 2008, RvdW 2008, 649).
8. Vast staat dat de hierboven onder c. weergegeven feitelijke stelling en het onder d. weergegeven verweer, die in het licht van de aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad als grieven te beschouwen zijn, nieuw zijn. Reinigingsservice heeft niet toegelicht waarom zij deze stelling en dit verweer niet reeds in de memorie van grieven naar voren heeft gebracht. Dat zij daartoe redelijkerwijs niet in staat was, is aldus niet aannemelijk geworden. Om die reden zal het hof ze buiten beschouwing laten. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat Reinigingsservice [geïntimeerden] ook niet ter voorbereiding van de comparitie van partijen in kennis heeft gesteld van haar nieuwe stellingen en [geïntimeerden] derhalve niet in de gelegenheid heeft gesteld om, desgewenst, adequaat te kunnen reageren.
9. Uit hetgeen het hof in het arrest van 2 september 2008 heeft overwogen, volgt dat Reinigingsservice onrechtmatig gehandeld heeft door de gevel van de woning van [geïntimeerden] te beschadigen. De eigenaar van een zaak die wordt beschadigd lijdt door die beschadiging reeds voor en onafhankelijk van herstel daarvan in zijn vermogen een nadeel dat gelijk is aan de waardevermindering als gevolg van de beschadiging. Wanneer het een zaak betreft waarvan herstel mogelijk en verantwoord is, zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uigedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten op het moment van het ontstaan van de schade (vgl. Hoge Raad 16 juni 1961, NJ 1961, 444 en 7 mei 2004, NJ 2005, 76).
10. Bij zaakschade wordt de schade in die zin abstract berekend dat niet van belang is of de eigenaar van de beschadigde zaak al dan niet daadwerkelijk tot herstel (door een derde) overgaat. De abstracte schadeberekening betekent echter niet, en zeker niet zonder meer, dat geen rekening mag worden met de concrete omstandigheden van het geval. Indien die met zich brengen dat ook zonder de beschadiging op korte termijn herstel- of onderhoudskosten gemaakt zouden worden, en deze kosten nu achterwege blijven, kunnen deze kosten in mindering worden gebracht op de kosten van herstel van de beschadiging.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en in aanmerking genomen dat de bezwaren van Reinigingsservice tegen de hoogte van de offertes van [betrokkene] buiten beschouwing dienen te blijven, vormen de door [betrokkene] geoffreerde kosten van herstel de basis van de berekening van de schade. Uitgegaan dient te worden van de oudste offerte, nu de kosten op het moment van het ontstaan van de schade doorslaggevend zijn. Daarmee wordt, zij het op een andere grond, tegemoet gekomen aan het in de toelichting op de grief geuite bezwaar van Reinigingsservice tegen het in aanmerking nemen van latere offertes. De oudste offerte, die dateert van 2 juli 2004, sluit op een bedrag van € 12.495,00 inclusief BTW.
12. Het staat vast dat [geïntimeerden] ook zonder de door Reinigingsservice veroorzaakte beschadiging kosten hadden gemaakt in verband met het opnieuw voegen van de gevel van hun woning. In appel staat, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen terecht, niet ter discussie dat deze kosten in mindering strekken op de herstelkosten. Partijen zijn echter verdeeld over de omvang van deze kosten. Reinigingsservice meent dat niet kan worden uitgegaan van het door haar geoffreerde bedrag, zoals de rechtbank heeft gedaan, maar dat moet worden uitgegaan van het bedrag dat zij zou hebben geoffreerd indien haar gevraagd was een snijvoeg aan te brengen. Volgens haar zouden de kosten dan gelijk zijn geweest aan het door [betrokkene] geoffreerde bedrag.
13. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet (meer) ter discussie staat dat [geïntimeerden] Reinigingsservice niet in kennis hebben gesteld van het feit dat het pand een monument is. Gesteld noch gebleken is dat Reinigingsservice dat behoorde te weten. Ter discussie staat ook niet dat het karakter van het pand gevolgen heeft voor de wijze waarop het voegwerk aan het pand verricht dient te worden, in die zin dat niet volstaan kan worden met de gebruikelijke vlakvoeg, waarvan Reinigingsservice bij haar offerte is uitgegaan, maar dat de (duurdere) snijvoeg dient te worden toegepast. [geïntimeerden] zouden, gelet op hun voornemen het voegwerk aan de gevel van hun pand te herstellen, in elk geval de kosten van het aanbrengen van een snijvoeg hebben moeten maken. Reinigingsservice zou de meerkosten voor het aanbrengen van een snijvoeg, nu haar offerte geen betrekking had op een snijvoeg, ook bij [geïntimeerden] in rekening hebben mogen brengen.
14. Voor zover de grief er over klaagt dat de rechtbank ten onrechte slechts het in de oorspronkelijke offerte van Reinigingsservice opgenomen bedrag aan voegwerk in aanmerking heeft genomen, is de grief terecht opgeworpen. Dat bedrag,
€ 1.753,86 exclusief BTW, dient te worden vermeerderd met de meerkosten voor een snijvoeg.
15. Dat de kosten van het aanbrengen van een snijvoeg hoger zijn dan die van het aanbrengen van een gewone voeg, is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde brieven van [betrokkene] volgt dat, uitgaande van het prijspeil 2004, de offerte van [betrokkene] voor het aanbrengen van een snijvoeg € 3.885,09 (inclusief BTW) hoger is dan voor het aanbrengen van een vlakvoeg. Ter comparitie heeft de raadsman van Reinigingsservice echter verklaard dat dit verschil te hoog is. Uit een vergelijking van de oorspronkelijke offerte van Reinigingsservice met die van Voegbedrijf De Vries blijkt volgens hem een verschil van € 1.500,00.
16. Haar stelling dat zij indien haar een opdracht zou zijn verleend een bedrag zou hebben geoffreerd dat gelijk is aan het door [betrokkene] geoffreerde bedrag, heeft Reinigingsservice gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende onderbouwd. Op grond van hetgeen partijen over en weer over het prijsverschil hebben gesteld, volgt dat het prijsverschil maximaal € 3.885,09 bedraagt. Wanneer dat bedrag wordt opgeteld bij het oorspronkelijk door Reinigingsservice geoffreerde bedrag van € 1.753,86 te vermeerderen met BTW, derhalve € 2.087,09, leidt dat tot een bedrag van € 5.972,18, aanzienlijk minder dan het door [betrokkene] geoffreerde bedrag, voor het herstel van de aangebrachte schade en het aanbrengen van nieuw voegwerk.
17. Op de herstelkosten ad € 12.495,00 dienen de - gecorrigeerde, in verband met de meerkosten voor een snijvoeg - kosten voor het vernieuwen van het gevelwerk middels een snijvoeg in mindering te worden gebracht. Er resteert dan een bedrag van € 12.495,00 -/- € 5.972,18 = € 6.522,82.
18. Reinigingsservice heeft zich ook nog beroepen op eigen schuld van [geïntimeerden] Dit beroep faalt. De schade aan het pand is niet veroorzaakt doordat [geïntimeerden] Reinigingsservice niet in kennis hebben gesteld van het karakter van het pand, maar doordat Reinigingsservice, zonder nader overleg met [geïntimeerden], de voegen niet, zoals was afgesproken, heeft uitgehakt maar met een te dikke slijpschijf heeft uitgeslepen (vergelijk rechtsoverweging 20 van het arrest van 2 september 2008). Bij haar betoog dat [geïntimeerden] te lang hebben gewacht met herstel van de beschadigingen, waardoor de kosten zijn opgelopen, heeft Reinigingsservice geen belang, nu zal worden uitgegaan van de eerste offerte van [betrokkene].
19. De slotsom is dat grief 4 gedeeltelijk slaagt.
Slotsom
20. Het hof zal de vordering van [geïntimeerden] toewijzen tot een bedrag van € 6.522,82, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2006, de door [geïntimeerden] gevorderde ingangsdatum. Daarnaast is toewijsbaar het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 904,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2007. Tegen de beslissing van de rechtbank op dit punt zijn geen grieven gericht. Nu de vordering van [geïntimeerden] weliswaar gedeeltelijk is afgewezen, maar [geïntimeerden] ten aanzien van de meeste partijen verdeeld houdende rechtsvragen in het gelijk zijn gesteld, is Reinigingsservice terecht veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg, voor wat betreft de vordering in conventie. Het hof zal dit onderdeel van het vonnis bekrachtigen, maar het vonnis voor het overige vernietigen.
21. In het arrest van 2 september 2008 heeft het hof al overwogen dat ook grief 5, die zich keert tegen de proceskostenveroordeling in voorwaardelijke reconventie, slaagt en dat een proceskostenveroordeling achterwege had moeten blijven.
22. Het hof zal de proceskosten van het geding in hoger beroep wel compenseren. Redengevend daarvoor is dat in de procedure in hoger beroep de vraag naar de omvang van de schade een centrale rol heeft gespeeld. Op dit onderdeel is Reinigingsservice op belangrijke punten in het gelijk gesteld. Bovendien heeft hij terecht geageerd tegen de proceskostenveroordeling in voorwaardelijke reconventie, terwijl [geïntimeerden] het onjuiste standpunt hebben ingenomen dat deze proceskostenveroordeling terecht is uitgesproken.
De beslissing:
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 11 juli 2007 voor zover in conventie en in voorwaardelijke reconventie gewezen, behoudens voor wat betreft de proceskostenveroordeling in conventie en de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van die proceskostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende in conventie:
- veroordeelt Reinigingsservice om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van
€ 6.522,82, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2006 tot aan het tijdstip van volledige betaling en tot een bedrag € 904,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 januari 2007 tot aan het tijdstip van volledige betaling;
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
belast ieder der partijen met de eigen proceskosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Rowel-van der Linde en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 december 2008 in bijzijn van de griffier.