
Jurisprudentie
BG9902
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3993 + 07/4532 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3993 + 07/4532 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning gedeeltelijke WAO-uitkering. Nader besluit. Interpretatie van de beperking ten aanzien van pieken en deadlines.
In de geselecteerde functies is geen sprake van productie-eisen die geen uitstel dulden. De geduide functies zijn in medisch opzicht geschikt.
Uitspraak
07/3993 en 07/4532 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 mei 2007, 06/2437, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Broens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 juli 2007 is door appellant een nieuw besluit op bezwaar van het Uwv van 17 juli 2007 met bijlagen, in geding gebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 30 oktober 2008 heeft mr. Broens een nadere uiteenzetting gegeven en een besluit van het Uwv van 25 juli 2008 overgelegd.
Bij brief van 5 november 2008 heeft mr. Broens nadere stukken in geding gebracht. Het Uwv heeft daarop bij brief van 12 november 2008 gereageerd en enkele nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door boven genoemde gemachtigde. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, werkzaam als schilder, is op 20 november 2000 uitgevallen in verband met onder andere buikklachten samenhangend met chronische encephalopathie. Na afloop van de wettelijke wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, later naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. In 2004 is hij gaan werken als chauffeur voor 40 uur per week. In februari 2005 heeft hij zich opnieuw ziek gemeld. In juli 2005 is appellant gezien door de verzekeringsarts F.J.M. ter Braak, die een aantal beperkingen heeft vastgesteld bij het verrichten van arbeid en deze heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In zijn rapport heeft hij aangegeven dat de Wet Amber van toepassing is en dat de door hem aangegeven beperkingen vier weken na uitval gelden. De arbeidskundige van het Uwv heeft vervolgens een aantal functies geduid en vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant uitkomt op 32%. Bij besluit van 9 november 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn
WAO-uitkering per 10 januari 2006 wordt herzien naar een percentage arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Door appellant is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar is informatie gevraagd aan het Neuro Cognitief Centrum Nederland, welk instituut op 23 maart 2006 rapport heeft uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft naar aanleiding van dit rapport en na kennisneming van een rapport van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten de FML bijgesteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de geselecteerde functies opnieuw bezien, enkele ervan laten vervallen en de resterende functies van een toelichting voorzien. Tevens heeft hij vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit moet worden gesteld op 44,21%. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2006 (hierna: bestreden besluit 1) het bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant per 10 januari 2006 vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Daarbij is evenals in bezwaar, gesteld dat, gelet op eerder genoemde rapporten zijn beperkingen zijn onderschat, vooral op het cognitieve vlak, en dat hij deswege de geduide functies (onder andere in verband met de eisen die aan doelmatig handelen, handelingstempo, concentratie en aandacht worden gesteld), niet kan uitoefenen.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over het betalen van griffierecht en het vergoeden van proceskosten. De rechtbank heeft de medische grondslag van bestreden besluit 1 onderschreven onder overweging dat voormelde onderzoeksrapporten in voldoende mate door de bezwaarverzekeringsarts in de FML zijn vertaald en dat daaruit voor een deel (onder andere wat betreft aandacht en concentratie) niet blijkt van zeer ernstige beperkingen. De arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank echter ondeugdelijk geacht: door het Uwv is onvoldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functie van medewerker textielindustrie ondanks de aangegeven signalering bij het item betreffende (het ontbreken van) veelvuldige deadlines of productiepieken, toch passend is te achten. De gegeven motivering, dat het in de betreffende functie slechts gaat om seizoengebonden pieken heeft de rechtbank niet toereikend bevonden.
4. Namens appellant zijn in hoger beroep in grote lijnen de eerder aangevoerde grieven herhaald.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Het hoger beroep van appellant richt zich uitsluitend tegen het onderschrijven door de rechtbank van de medische beoordeling door het Uwv. De Raad kan appellant hierin niet volgen en is van oordeel dat de desbetreffende overwegingen van de rechtbank moeten worden onderschreven. Voor zover appellant heeft betoogd dat er bij hem geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden aanwezig zijn, heeft hij deze stelling niet, althans onvoldoende met nadere stukken onderbouwd. Voor zover hij heeft gesteld dat hij met name op het cognitieve vlak meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen, bieden de voorhanden (medische) gegevens daarvoor onvoldoende steun.
5.3. Als hiervoor vermeld heeft het Uwv in hoger beroep het besluit van 17 juli 2007 (hierna: bestreden besluit 2) genomen. Het Uwv heeft met dit besluit (en het daaraan ten grondslag liggende rapport van 26 juni 2007 van bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans) een verbeterde motivering gegeven voor de geschiktheid van de functie medewerker textielindustrie en voor het overige bestreden besluit 1 gehandhaafd. Nu het Uwv daarmee niet (geheel) aan het beroep van appellant is tegemoet gekomen zal de Raad het (hoger) beroep met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 in verbinding met 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht achten tegen bestreden besluit 2.
5.4. Zoals uit de gedingstukken blijkt heeft het Uwv bij besluit van 25 juli 2007 (alsnog) besloten appellant per 8 maart 2005 - uitgaande van een ziekmelding uit zijn werk als chauffeur per 8 februari 2005 - een WAO-uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft ter zitting toegelicht dat het de bedoeling is dat dit besluit zich slechts uitstrekt over de periode tot 10 januari 2006. Dit betekent dat tot laatstgenoemde datum geen geschil tussen partijen bestaat en in hoger beroep de vraag aan de orde is of het ongewijzigd vaststellen van de WAO-uitkering van appellant per 10 januari 2006 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% op goede gronden berust.
5.5. De Raad deelt niet de mening van appellant dat het besluit van 25 juli 2007 met zich brengt dat (ook) bestreden besluit 2 niet (langer) op een juiste grondslag berust. Zoals uit de stukken blijkt en ter zitting door het Uwv is toegelicht berust eerstgenoemd besluit op het rapport van de arbeidsdeskundige E. de Vries, die in haar rapport van 17 juli 2007 concludeert dat voor appellant geen functies te duiden zijn, met name ook geen functies in eenvoudig productiewerk, waarop bestreden besluit 2 mede is gebaseerd- ; ook in laatstbedoeld productiewerk komen aldus de Vries deadlines en productiepieken voor. Het Uwv heeft - met recht- gesteld dat dit op een verkeerde interpretatie van de beperking ten aanzien van pieken en deadlines berust, nu het daarbij slechts gaat om productie-eisen die geen uitstel dulden en daarvan is in de geselecteerde functies geen sprake.
5.6. Het bestreden besluit 2 berust op dezelfde medische grondslag als het bestreden besluit 1. Gelet op hetgeen boven is overwogen kan de Raad de medische grondslag ook van dit besluit niet onjuist achten. De Raad is voorts ten aanzien van beide bestreden besluiten van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de geduide functies voor appellant in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. De Raad voegt hier aan toe dat door de bezwaararbeidskundige Gulmans in diens rapport van 26 juni 2007 is uiteengezet, dat de functie van medewerker textielindustrie in het seizoen dat loopt van september tot februari, meer dekbedden moeten worden gefabriceerd, maar dat (ook in die periode) geen sprake is van mentaal belastende deadlines die tot een hoger werktempo leiden omdat extra arbeidskrachten worden ingeschakeld. Deswege zal bij de eerstvolgende actualisering van de functie door de arbeidskundig analist niet meer op item 1.9.7 worden gescoord. De Raad acht voormelde motivering afdoende.
5.7. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding een der partijen met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier in het openbaar uitgesproken op 31 december 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) A.L. de Gier.
KR