Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9815

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1541 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. FIS niet zonder meer overgezet in FML. De verzekeringsarts van het Uwv heeft betrokkene onderzocht en op basis van zijn bevindingen op gebruikelijke wijze een FML opgesteld. Belastbaarheid niet onderschat. Medische geschiktheid van de geduide functies. Eerst in hoger beroep afdoende toelichting.


Uitspraak

07/1541 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2007, 06/372 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld en daarbij een rapport van 9 maart 2007 van L. ten Hove, bezwaarverzekeringsarts, overgelegd. Namens betrokkene heeft [naam echtgenoot], de echtgenoot van betrokkene, een verweerschrift ingediend. Appellant heeft daarop gereageerd bij schrijven van 1 mei 2007. Appellant heeft bij brief van 16 augustus 2007 nog een arbeidskundig rapport in geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Namens betrokkene was [echtgenoot] voornoemd aanwezig vergezeld van J. Verschuuren, wetstechnisch adviseur te Delden, als deskundige. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.M.H. Rokebrand. II. OVERWEGINGEN 1. Betrokkene is uitgevallen met klachten van de rechter pols en linker schouder. Bij besluit van 16 maart 2005 heeft appellant aan betrokkene, die laatstelijk een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, bericht dat haar WAO-uitkering met ingang van 17 mei 2005 wordt ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 15%. Dit besluit is gebaseerd op onder andere het verzekeringsgeneeskundig rapport van 31 december 2004 van Tj. van der Schaaf en een arbeidskundig rapport van 14 maart 2005. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 maart 2005. In het kader van dit bezwaar is op 28 november 2005 rapport uitgebracht door L. ten Hove voornoemd, die in dit rapport op verschillende bezwaren van betrokkene is ingegaan en die heeft geconcludeerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de beperkingen correct zijn weergegeven. Tevens heeft de bezwaararbeidsdeskundige R.J.F. Klijzing rapport uitgebracht. Bij besluit van 6 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. 2. Namens betrokkene is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is onder meer gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat en dat het onderzoek door appellant onzorgvuldig was. 3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat appellant het betaalde griffierecht aan betrokkene dient te vergoeden. Daartoe heeft de rechtbank, verkort weergegeven, overwogen, dat de verzekeringsarts die betrokkene in oktober 2004 heeft onderzocht, heeft vastgesteld dat bij betrokkene beperkingen bestaan ten aanzien van het verrichten van arbeid en dat zijn bevindingen terzake overeenkomen met die van het laatste onderzoek uit 2001, waarbij het destijds vigerende Functie informatiesysteem ( FIS) is gehanteerd. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft vermeld dat de medische situatie van betrokkene vergelijkbaar is met die uit 2001. Er heeft derhalve, volgens de rechtbank, een omzetting plaatsgevonden van het belastbaarheidspatroon opgenomen in het FIS, naar een FML, die onderdeel uitmaakt van het CBBS. Gelet op de verschillen tussen het FIS en een FML dient bij een dergelijke omzetting inzichtelijk te worden gemaakt op welke wijze deze omzetting heeft plaatsgevonden. Nu een toelichting waarin de wijze van omzetting wordt uiteengezet ontbreekt, berust het bestreden besluit op een onvoldoende zorgvuldige beoordeling en moet het reeds daarom worden vernietigd, aldus de rechtbank. 4. Appellant heeft in hoger beroep in de eerste plaats aangevoerd dat de verzekeringsarts (juist) niet heeft gesteld dat de klachten van betrokkene in 2001 volledig gelijk waren aan die uit 2004; er is sprake van een verbetering in de gezondheidssituatie van betrokkene. Tevens heeft met name de bezwaarverzekeringsarts wel degelijk een (afdoende) toelichting gegeven op verschillende belastende aspecten van de geduide functies zoals buigen, draaien en knielen; alleen ten aanzien van de items klimmen en traplopen ontbreekt een dergelijke toelichting, die echter alsnog in het rapport van 9 maart 2007 is gegeven. Niet elke wijziging in de beoordeling ten opzichte van 2001 valt nader toe te lichten, omdat de beoordeling uit 2001 op enkele punten berust op een onjuiste keuze van de verzekeringsarts. Voorts heeft het Uwv aangevoerd dat bij het item traplopen door de verzekeringsarts in het verleden een onjuiste keuze is gemaakt bij het vaststellen van de beperking, welke keuze bij een latere beoordeling niet gevolgd heeft te worden. 5.1. De Raad oordeelt als volgt. 5.2. De Raad stelt allereerst vast, dat van een omzetting van het FIS naar een FML, in die zin dat eerder in een belastbaarheidspatroon onder het FIS vastgelegde beperkingen louter zijn vertaald naar in een FML vast te leggen beperkingen, geen sprake is geweest. Een in verband met een dergelijke omzetting op appellant rustende bijzondere motiveringsplicht, wat daar verder ook van zij, rustte anders dan waarvan de rechtbank kennelijk is uitgegaan, niet op appellant. Ook overigens bestond er geen bijzondere aanleiding om de verschillen tussen het destijds op basis van het FIS gegeven oordeel en dat uit 2004 nog in het bijzonder te motiveren. De verzekeringsarts van het Uwv heeft betrokkene onderzocht en op basis van zijn bevindingen op gebruikelijke wijze een FML opgesteld. De verwijzing naar de situatie in 2001 diende klaarblijkelijk slechts ter toetsing van zijn eigen oordeel. De bezwaarverzekeringsarts vermeldt in haar rapport slechts dat er geen wezenlijke wijzigingen werden gevonden in de aard van de klachten en het dagverhaal ten opzichte van 2001. De overwegingen van de rechtbank omtrent de bedoelde omzetting berusten derhalve op een ondeugdelijke grondslag, zodat de aangevallen uitspraak reeds deswege voor vernietiging in aanmerking komt. 5.3. De Raad ziet aanleiding, gelet op het verhandelde ter zitting, om de vraag naar de houdbaarheid van de medische en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit - waaraan de rechtbank niet is toegekomen - te beantwoorden. De Raad stelt vast dat door betrokkene weliswaar tal van bezwaren tegen de invulling van de FML zijn aangevoerd, maar dat deze niet of nauwelijks van een medische onderbouwing zijn voorzien. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat de belastbaarheid van betrokkene is onderschat. Opgemerkt zij nog - naar aanleiding van de klacht van betrokkene dat zij niet wist dat zij door een bezwaarverzekeringsarts kon worden gezien - dat zij terzake informatie had kunnen inwinnen en dat volgens vaste rechtspraak van de Raad een nieuw lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet steeds noodzakelijk is, met name niet indien deze zich voldoende voorgelicht kan achten op grond van het primaire onderzoek en de overige beschikbare gegevens. 5.4. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van de medische geschiktheid van de geduide functies voor betrokkene stelt de Raad vast, dat deze - uiteindelijk - in afdoende mate door appellant is verstrekt. Een volledige toelichting die aan de jurisprudentie opgenomen eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid voldoet, is echter eerst in beroep respectievelijk hoger beroep gegeven, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, zij het dat er gelet op het voren overwogene aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak behoudens voor zover daarbij een beslissing is gegeven omtrent de vergoeding van griffierecht; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 december 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) A.L. de Gier. JL