Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9767

Datum uitspraak2009-01-14
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802777/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur), voor zover thans van belang, vergunning verleend voor het kappen van zestien bomen in de 1e Constantijn Huygensstraat te Amsterdam.


Uitspraak

200802777/1. Datum uitspraak: 14 januari 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], wonend te [woonplaats], en anderen, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2008 in zaak nr. 06/5644 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur), voor zover thans van belang, vergunning verleend voor het kappen van zestien bomen in de 1e Constantijn Huygensstraat te Amsterdam. Bij besluit van 26 september 2006 (hierna: het eerste besluit) heeft het dagelijks bestuur het door [appellant A] tegen een procedurele beslissing gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bij besluit van dezelfde dag (hierna: het tweede besluit), voor zover thans van belang, de door [appellant B] en [appellant A] tegen het besluit van 5 juli 2005 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en de door [appellant C], [appellant D] en [appellant E] tegen dat besluit gemaakte bezwaren ongegrond. Bij uitspraak van 4 maart 2008, verzonden op 6 maart 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant A] tegen het eerste besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant A], mede namens [appellant B], [appellant C] en [appellant D], tegen het tweede besluit ingestelde beroep gegrond, voor zover daarbij het door [appellant A] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd, het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant A], mede namens [appellant B], [appellant E], [appellant F], [appellant G], [appellant C], [appellant D] en [appellant H], bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nog nadere stukken overgelegd. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2008, waar [appellant] in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. Vogel, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, vergezeld door P. Spaander, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. [appellant] klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte op het tegen het eerste besluit ingestelde beroep heeft beslist, nu hij dat beroep ter zitting van de rechtbank heeft ingetrokken. Het hoger beroep is in zoverre gegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. 2.2. Het door [appellant] tegen het tweede besluit ingediende beroepschrift is niet namens [appellant E] en [appellant F] ondertekend, zodat zij reeds hierom geen hoger beroep konden instellen, nog daargelaten of zij als belanghebbende, als bedoeld in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zijn aan te merken. Dit betekent dat het ingestelde hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. 2.3. Niet in geschil is dat het dagelijks bestuur het door [appellant B] tegen het besluit van 5 juli 2005 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat brengt met zich dat het door [appellant] namens [appellant B] ingestelde hoger beroep reeds om deze reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden. 2.4. [appellant] betoogt, mede namens [appellant G], [appellant C], [appellant D] en [appellant H], dat de rechtbank, door te overwegen dat - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - het dagelijks bestuur het belang van de bomen tegen het belang van het behoud van de bestaande terrassen heeft afgewogen en in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een kapvergunning voor drie iepen en twee essen die niet door verplanting kunnen worden behouden, heeft miskend dat de iepen kunnen worden verplant en de essen door verplaatsing van het fietspad kunnen blijven staan. 2.4.1. Het dagelijks bestuur is van oordeel dat de bomen niet op hun plaats kunnen blijven staan, gelet op het belang van het verbeteren van de verkeersveiligheid op het fietspad en het behoud van parkeergelegenheid voor winkelend publiek en van terrassen bij horecagelegenheden. Voor zover de iepen, ook gezien het door het dagelijks bestuur overgelegde deskundigenadvies van 6 november 2007, kunnen worden verplant, laat dat onverlet dat de rechtbank - in hoger beroep onbetwist - heeft overwogen dat de gestelde mogelijkheid van verplanting niet maakt dat het dagelijks bestuur gehouden is van die mogelijkheid gebruik te maken. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de eerder vermelde belangen niet in het gedrang kunnen komen, indien de essen blijven staan en het fietspad wordt omgeleid. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur in redelijkheid geen groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang, gediend met het vellen van de bomen, dan aan dat van het behoud ervan. Het betoog faalt. 2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij in zijn verdediging is geschaad, doordat hij zich niet op de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft kunnen voorbereiden, nu in de uitnodiging voor de zitting was vermeld dat slechts de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de orde zal worden gesteld. 2.5.1. Dit betoog, hoewel op zichzelf terecht voorgedragen, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Nu [appellant] in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad de in beroep aangevoerde standpunten nader toe te lichten en hij daarvan gebruik heeft gemaakt, is hij door de handelwijze van de rechtbank niet in zijn belangen geschaad. 2.6. Het door [appellant], mede namens [appellant B], [appellant G], [appellant C], [appellant D] en [appellant H], ingestelde hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd. 2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2008 in zaak nr. 06/5644 gegrond, voor zover daarbij het beroep tegen het eerste besluit van 26 september 2006 ongegrond is verklaard; II. vernietigt die uitspraak in zoverre; III. verklaart het hoger beroep tegen die uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het tweede besluit van 26 september 2006 ongegrond is verklaard, niet-ontvankelijk, voor zover het door [appellant E] en [appellant F] is ingesteld; IV. bevestigt de uitspraak voor het overige; V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Hazen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009 452.