Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9722

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/295 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Zorgvuldig medische onderzoek. Geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Geen aanleiding om de vastgestelde belastbaarheid van appellant onjuist te achten. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de functies als passend zijn aan te merken. Voldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar aangegeven dat er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant ten opzichte van de belasting(onderdelen) van de geduide functies.


Uitspraak

07/295 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 december 2006, 06/2079 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.N. Vissers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 2.1. Appellant was werkzaam als beveiligingsbeambte en is in 2001 voor deze werkzaamheden uitgevallen vanwege psychische klachten en nek- en rugklachten. Bij besluit van 24 november 2004 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 19 januari 2005 ingetrokken. Aan de hand van de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 7 september 2004 weergegeven belastbaarheid van appellant en na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS) heeft een arbeidsdeskundige een verlies aan verdiencapaciteit van 0,4 % vastgesteld. 2.2. Bij besluit van 27 april 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2004 ongegrond verklaard. 2.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 27 april 2005 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het Uwv heeft op 31 maart 2006 in opdracht van de rechtbank een nieuw besluit genomen (hierna: het bestreden besluit) en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2004 (weer) ongegrond verkaard. 3. In de aangevallen uitspraak komt de rechtbank tot de conclusie dat het medische onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de FML van 7 september 2004 te twijfelen en overweegt voorts dat de door appellant gestelde medische klachten van de nek en rug geen bevestiging vinden in de onderzoeksresultaten noch in de van de behandelend sector verkregen informatie. Ten aanzien van het CBBS is de rechtbank van oordeel, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende beoordeling en motivering in voldoende mate overeenstemmen met de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 juli 2005, waarin uitgebreid is ingegaan op de vraag of de geduide functies voor appellant geschikt zijn te achten, alsmede de aanvullende rapportages van 14 februari 2006 en 28 maart 2006, waarin de geschiktheid van de functies nog nader wordt toegelicht. De mate van arbeidsongeschiktheid is volgens de rechtbank door het Uwv met ingang van 19 januari 2005 terecht en op goede gronden bepaald op minder dan 15%. 4. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellant handhaaft zijn standpunt dat hij per 19 januari 2005 niet in staat was de geduide functies te verrichten als gevolg van zijn beperkingen, gelegen in zijn psychische klachten en nek- en rugklachten. Het onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts is volgens appellant onzorgvuldig tot stand gekomen omdat geen informatie is opgevraagd bij de behandelend specialisten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn huisarts van 2 februari 2007, zijn dossier van fysiotherapeut P. Hengstmengel en een brief van psychiater A.F.R.R. van Reijsen van 7 februari 2007, overgelegd. Tevens verzoekt appellant de Raad om een deskundige te benoemen. 5.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of hij de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. 5.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen aanwijzingen bestaan dat het medische onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest en de Raad ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De Raad verwijst naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest van 16 april 2008 en 18 april 2005, waarin wordt aangegeven dat de medische informatie van de huisarts van 10 april 2005, internist R.J.Th. Ouwendijk van 20 december 2004, longarts Hekking van 9 februari 2005 en arts assistent psychiatrie W. Reedeker van 24 maart 2005 geen aanleiding heeft gegeven om de vastgestelde belastbaarheid van appellant onjuist te achten. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde gegevens geeft de bezwaarverzekeringsarts aan dat uit de verklaring van de huisarts van 2 februari 2007 blijkt dat er nooit ernstige afwijkingen zijn aangetoond die de nek- en hoofdpijnklachten kunnen verklaren en dat de huisarts aangeeft dat het psychosomatische, functionele klachten betreft. Ten aanzien van de brief van psychiater A.F.R.R. van Reijsen van 7 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat bij de heroverweging in bezwaar reeds rekening is gehouden met de in de brief vermelde depressieve- en angstklachten in het kader van een aanpassingsstoornis. 5.4. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de functies als passend zijn aan te merken. Bezwaararbeidsdeskundige A.W. van Mastrigt heeft in haar rapportage van 19 juli 2005 voldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar aangegeven dat er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant ten opzichte van de belasting(onderdelen) van de geduide functies. Deze rapportage is nogmaals bevestigd in de brief van 24 september 2008. 5.5. Gelet op hetgeen overwogen is in 5.3 en 5.4 heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad terecht het beroep van appellant tegen het besluit van 31 maart 2006 ongegrond verklaard. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. KR