Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9714

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1052 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De door betrokkene tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerde grieven vallen buiten de omvang van het geding in hoger beroep. Voldoende gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden, zodat deze functies aan de onderhavige intrekking ten grondslag konden worden gelegd.


Uitspraak

06/1052 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 5 januari 2006, 05/758 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Maastricht, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten. Namens betrokkene is mr. D. Osmic, kantoorgenoot van mr. Dohmen, verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Aan betrokkene is met ingang van 25 augustus 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft in 2004 medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft appellant bij besluit van 29 november 2004 de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 1 december 2004 ingetrokken op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. 1.2. Bij besluit van 24 maart 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard. 2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake van griffierecht en proceskosten. 2.2. De rechtbank heeft de medische component van het bestreden besluit onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig geweest en heeft appellant de belastbaarheid van betrokkene niet overschat. De rechtbank heeft zich niet kunnen verenigen met de arbeidskundige component van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar haar uitspraken van 2 november 2005, LJN AU5577 en AU5579, overwogen dat appellant naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, LJN AR4716 en volgende, weliswaar aanpassingen heeft gepleegd aan het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), maar dat niet alle aan dat systeem klevende gebreken daarmee zijn opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert de onderhavige schatting voor wat de arbeidskundige component betreft een deugdelijke toelichting en motivering, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep aanvankelijk op het standpunt gesteld dat met de aanpassingen die in het CBBS zijn aangebracht naar aanleiding van de meergenoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004, is voldaan aan de vereisten zoals die door de Raad zijn geformuleerd in die uitspraken. Blijkens het verhandelde ter zitting handhaaft appellant dat standpunt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, LJN AY9971 en volgende, niet langer. Appellant heeft, overeenkomstig de uitgangspunten die zijn geformuleerd in die uitspraken, de geschiktheid van betrokkene voor de geduide functies in de op 3 december 2007 overgelegde arbeidskundige rapportage nog nader toegelicht. Mede gelet op die toelichting heeft de gemachtigde van appellant ter zitting verzocht om bij een vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 3.2. In het verweerschrift heeft betrokkene zich geschaard achter het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het aangepaste CBBS. Volgens betrokkene is ook de in hoger beroep gegeven arbeidskundige toelichting onvoldoende. Hij heeft verder aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat hij op medische gronden per 1 december 2004 volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is gebleven. 4.1. De Raad overweegt allereerst met betrekking de omvang van het geding in hoger beroep het volgende. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door betrokkene aangevoerde grieven met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen en heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Alleen appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij appellant het hoger beroep heeft beperkt tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Dit brengt in het onderhavige geval mee dat de door betrokkene tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerde grieven buiten de omvang van het geding in hoger beroep vallen. Hierbij verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 oktober 2008, LJN BG1621. 4.2. De Raad overweegt verder dat, mede gelet op de door de gemachtigde van appellant ter zitting gegeven toelichting, met de in 3.1. vermelde arbeidskundige rapportage van 3 december 2007 voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden, zodat deze functies aan de onderhavige intrekking ten grondslag konden worden gelegd. 4.3. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, voor vernietiging in aanmerking komt en dat er aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) H. Bolt. (get.) I.R.A. van Raaij. GdJ