Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9639

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3281 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Niet is gebleken dat de beperkingen van appellant in de FML op onderdelen lichter worden ingeschat dan voorheen. Het standpunt van het niet tot nauwelijks beheersen van de Nederlandse taal staat niet in de weg bij eenvoudige productiematige werkzaamheden waarbij lezen en schrijven op zeer basaal niveau plaatsvinden. Dat geldt ook voor de aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. De grief van appellant dat van hem als onderdaan van een andere EU-lidstaat niet verlangd mag worden om de Nederlandse taal te leren stuit reeds hierop af. Niet is gebleken dat het Uwv bij de vaststelling van de omvang van de maatmanfunctie een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd en dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te verrichten.


Uitspraak

07/3281 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 mei 2007, 06/2332 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008, waar appellant en zijn gemachtigde – met kennisgeving – niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.J.F. Prudon. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 16 juni 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 14 augustus 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 2. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 oktober 2006, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ten aanzien van de door haar als tardief beschouwde medische gronden ten overvloede overwogen dat niet is gebleken dat de beperkingen van appellant in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 april 2006 op onderdelen lichter worden ingeschat dan voorheen. De rechtbank heeft hierbij tevens gewezen op de FML van 25 november 2004, die door de verzekeringsarts op onderhavige schatting ongewijzigd van toepassing wordt geacht. Ten aanzien van de, eveneens als tardief beschouwde, grond betreffende het niet beheersen van de Nederlandse taal door appellant, heeft de rechtbank overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van betrekkelijk eenvoudige aard zijn en dat derhalve aannemelijk is dat de eisen die daarin worden gesteld aan de taalvaardigheid een beperkt karakter hebben. De rechtbank heeft hierbij opgemerkt dat appellant voor zijn uitval in Nederland werkzaam is geweest als productiemedewerker en gesteld noch gebleken is dat hij met het verrichten van die arbeid wezenlijke problemen heeft ondervonden met betrekking tot zijn beheersing van de Nederlandse taal. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat het Uwv bij de vaststelling van de omvang van de maatmanfunctie een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd en dat appellant in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te verrichten. 4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat de medische gronden tardief zijn aangevoerd, nu door appellant is gesteld dat er wijzigingen zijn doorgevoerd in de FML, zonder dat daarvoor een verklaring is gegeven. Daarnaast is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een maatmanomvang van 38 uur per week, aangezien appellant voor zijn uitval 40 uur per week werkte. Appellant kan zich evenmin verenigen met de overweging dat hij geen wezenlijke problemen heeft met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal. 5. De Raad overweegt als volgt. 5.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dit berust. De Raad voegt daar aan toe dat de grief van appellant dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, faalt. De Raad overweegt dat in meerdere van zijn uitspraken het standpunt van het niet tot nauwelijks beheersen van de Nederlandse taal aan de orde is geweest en dat de Raad daarin heeft overwogen dat dit er niet aan in de weg staat dat eenvoudige productiematige werkzaamheden waarbij lezen en schrijven op zeer basaal niveau plaatsvinden, kunnen worden geduid. Dat geldt ook voor de aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies. De grief van appellant dat van hem als onderdaan van een andere EU-lidstaat niet verlangd mag worden om de Nederlandse taal te leren stuit reeds hierop af. 5.2. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) T. Hoogenboom. (get.) A.L. de Gier. KR