Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9620

Datum uitspraak2009-01-05
Datum gepubliceerd2009-01-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/15226
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / procesbelang / beroep artikel 64 van de Vw 2000 / niet-ontvankelijk
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is het gevolg dat artikel 67, derde lid, Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Bij een bezwaar dan wel een beroep van een vreemdeling tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan heeft hij, zolang hij ongewenst is verklaard, derhalve geen belang, omdat deze procedure nimmer tot rechtmatig verblijf hier te lande kan leiden. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan immers in afwijking van artikel 8 Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, derhalve eerst aan de orde, indien dat laatste besluit herroepen wordt of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven (vergelijk de uitspraak van de ABRS van 22 december 2006, JV 2007/165). Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie gelijkelijk van toepassing op de onderhavige situatie, waarin beroep is ingesteld tegen een besluit tot handhaving van de afwijzing om toepassing van artikel 64 Vw 2000, nu de inwilliging van dat verzoek door verweerder tot verblijf op voet van artikel 8 Vw 2000 zou leiden, dat aan eiser ingevolge artikel 67, derde lid, Vw 2000 niettemin geen rechtmatig verblijf geeft, zolang de ongewenstverklaring voortduurt.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer Reg.nr : AWB 08/15226 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht inzake : [eiser], eiser, V-nummer 151.009.5982, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. C.J. van Woerden, advocaat te Den Haag, tegen : de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.P. Schelfaut, ambtenaar ten departemente. I PROCESVERLOOP 1 Eiser, geboren op [1977], en van Marokkaanse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in Nederland. Bij brief van 8 september 2006 heeft eiser een verzoek gedaan in het kader van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000). Bij besluit van 14 november 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit op 16 november 2006 een bezwaarschrift ingediend. Verder heeft hij op dezelfde datum deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2006, reg.nr. AWB 06/56146, is het bezwaar ongegrond verklaard en is het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Bij schrijven van 15 december 2006 heeft eiser de rechtbank om herziening van de uitspraak van 13 december 2006 verzocht. Bij uitspraak van deze rechtbank van 11 september 2007, reg.nr. AWB 06/62237, is de uitspraak van 13 december 2006 herzien, in dier voege dat de ongegrondverklaring van het bezwaar vervallen is verklaard en is bepaald dat verweerder alsnog op het bezwaar beslist. Bij besluit van 18 april 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2 Bij schrijven van 25 april 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 november 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II OVERWEGINGEN 1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2 Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiser niet in aanmerking komt voor opschorting van het vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, heeft gehandhaafd en heeft miskend dat het uitblijven van een medische behandeling zal leiden tot een medischje noodsituatie op korte termijn. Eiser is van mening dat op basis van het BMA-advies blijkt dat hij niet kan reizen en dat in het bestreden besluit derhalve ten onrechte niet is aangegeven hoe hij op een verantwoorde wijze kan worden uitgezet naar Marokko. Ter zitting heeft eiser zich ten slotte op het standpunt gesteld dat artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan zijn uitzetting in de weg staan. 3 Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiser ongewenst is verklaard en dat een ongewenstverklaarde vreemdeling nimmer rechtmatig verblijf hier te lande kan hebben, zodat eiser geen belang heeft bij de onderhavige procedure. 4 Ingevolge artikel 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder j, Vw 2000 heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf, indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 van die wet. In artikel 67, derde lid, Vw 2000 is bepaald dat in afwijking van artikel 8 van die wet de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben. In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of eiser, nu hij ongewenst is verklaard, zich kan beroepen op artikel 64 Vw 2000. 5 De rechtbank stelt vast dat eiser bij besluit van 13 juli 2006 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. De beslissing is bij uitspraak van deze rechtbank van 21 december 2007, reg.nr. AWB 07/21855, onherroepelijk geworden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) is het gevolg dat artikel 67, derde lid, Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Bij een bezwaar dan wel een beroep van een vreemdeling tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel een intrekking daarvan heeft hij, zolang hij ongewenst is verklaard, derhalve geen belang, omdat deze procedure nimmer tot rechtmatig verblijf hier te lande kan leiden. Een ongewenst verklaarde vreemdeling kan immers in afwijking van artikel 8 Vw 2000 geen rechtmatig verblijf hebben. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, derhalve eerst aan de orde, indien dat laatste besluit herroepen wordt of ingetrokken dan wel de ongewenstverklaring wordt opgeheven (vergelijk de uitspraak van de ABRS van 22 december 2006, JV 2007/165). Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie gelijkelijk van toepassing op de onderhavige situatie, waarin beroep is ingesteld tegen een besluit tot handhaving van de afwijzing om toepassing van artikel 64 Vw 2000, nu de inwilliging van dat verzoek door verweerder tot verblijf op voet van artikel 8 Vw 2000 zou leiden, dat aan eiser ingevolge artikel 67, derde lid, Vw 2000 niettemin geen rechtmatig verblijf geeft, zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Vast staat dat de ongewenstverklaring van eiser nog voortduurt. Gelet op de jurisprudentie van de ABRS heeft eiser derhalve geen belang bij een beoordeling van het door hem tegen het bestreden besluit ingestelde beroep. Een inhoudelijke beoordeling dient derhalve achterwege te blijven. Eiser kan de gestelde schending van artikel 3 EVRM desgewenst naar voren brengen in de bij deze rechtbank aanhangige procedure tegen de weigering om de ongewenstverklaring op te heffen. Daarnaast bestaat bij een eventuele dreiging van verwijdering uit Nederland de mogelijkheid om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen. 6 Gelet op het vorenstaande is het beroep derhalve niet-ontvankelijk. 7 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III BESLISSING De rechtbank ‘s-Gravenhage RECHT DOENDE: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. A.L. Frenkel en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2009, in tegenwoordigheid van J.J. Kip, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) afschrift verzonden op: