Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9618

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1543 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Juiste vaststelling medische beperkingen. Geen stukken in geding gebracht die aanleiding geven te veronderstellen dat het Uwv appellantes beperkingen heeft onderschat.


Uitspraak

07/1543 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 februari 2007, 06/3623 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met als bijlage een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.T.J.A. Klijn. Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. 2.1. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 30 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. 2.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen in staat was om voor vier uur per dag gedurende vijf dagen per week eenvoudige werkzaamheden te verrichten. 2.3. Het door appellante aangetekende bezwaar is bij bestreden besluit van 21 juni 2006 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 21 juni 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en een besluit genomen omtrent vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, samengevat, overwogen dat het besluit van 21 juni 2006 op een juiste medische grondslag berust, maar dat onvoldoende is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een deugdelijke toelichting verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 4. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst niet klopt en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben nagelaten informatie op te vragen bij de behandelend sector en haar familieleden te raadplegen. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. De Raad kan de rechtbank volgen in haar oordeel dat op grond van de stukken kan worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De Raad neemt in aanmerking dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van appellantes klachten en met deze klachten ook rekening hebben gehouden bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellante. Voorts heeft appellante ook in hoger beroep geen informatie overgelegd die de Raad aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen inzake haar belastbaarheid op de datum in geding 30 november 2005. 5.3. Met de kanttekening dat bezwaarverzekeringsarts Klijn daadwerkelijk informatie ingewonnen heeft bij behandelend psychiater Botman, merkt de Raad op dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelende sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Uit de stukken komt een dergelijk afwijkend standpunt niet naar voren. Ook de in hoger beroep ingebrachte verklaringen van appellantes huisarts en reumatoloog geven geen aanleiding te veronderstellen dat het Uwv appellantes beperkingen heeft onderschat. 5.4. Het hoger beroep slaagt niet. 5.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) R.C. Stam. (get.) A.C.A. Wit. TM