Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9601

Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2633 WAO + 07/2686 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. Het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen omdat betrokkene is overleden. De Raad is niet gebleken van erfgenamen die betrokkene als partij in de onderhavige gedingen zijn opgevolgd en de gedingen zouden willen voortzetten. Na de oproep van de Raad in de Staatscourant hebben geen belanghebbenden verzocht als partij aan de gedingen deel te mogen nemen.


Uitspraak

07/2633 + 07/2686 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op de hoger beroepen van: wijlen [Naam appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 13 april 2007, 06/1377, respectievelijk 06/2135 (hierna: aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 7 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is door mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Bij brief van 23 mei 2008 heeft mr. Brauer de Raad bericht dat appellant is overleden en dat hem niet gebleken is van enig erfgenaam die de procedures wenst voort te zetten. De Raad heeft, gelet op het bepaalde in artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 3 november 2008 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 3 december 2008. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 3 december 2008, waar niemand is verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Naar het oordeel van de Raad zijn de hoger beroepen, gelet op de in rubriek I beschreven feiten, niet (langer) ontvankelijk. Daartoe overweegt de Raad als volgt. 1.2. Appellant is overleden. Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij de voortzetting van de gedingen. De Raad is niet gebleken van erfgenamen die appellant als partij in de onderhavige gedingen zijn opgevolgd en de gedingen zouden willen voortzetten. Na de oproep van de Raad in de Staatscourant hebben geen belanghebbenden verzocht als partij aan de gedingen deel te mogen nemen. 2. Op grond van hetgeen in overweging 1.2 is weergegeven komt de Raad tot het oordeel dat het processuele belang aan de beoordeling van de hoger beroepen is komen te ontvallen zodat de ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. 3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009. (get.) H. Bolt. (get.) R.L. Rijnen. TM