Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9600

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1274 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voltijds buschauffeur. Kennelijke misslag in het dictum van de uitspraak. Met name is niet onderzocht of en in hoeverre de mentale belastbaarheid afneemt bij een aantal uren of dagen werken als buschauffeur. Gelet op het gegeven dat het betrokkene, ondanks een jarenlang reïntegratietraject niet gelukt is voltijds te hervatten, waarbij hij een aantal keren een terugval heeft gehad die steeds door de bedrijfsarts is geaccepteerd, had dit wel voor de hand gelegen. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de door betrokkene ingebrachte informatie.


Uitspraak

07/1274 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 januari 2007, 05/9403 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 31 december 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Met het beroepschrift heeft appellant als bijlage meegezonden het rapport van 25 februari 2007 van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn. Namens betrokkene heeft P.J. Smink, werkzaam bij CNV Bedrijvenbond te Utrecht, een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 mei 2007 is namens betrokkene het rapport van 15 mei 2007 van mr. drs. J.F.G. Wolthuis ingediend. Namens appellant heeft bezwaarverzekeringsarts Van Duijn op dit rapport gereageerd, waarna van de zijde van betrokkene het rapport van 1 augustus 2008 van Wolthuis is ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R. Craenen, werkzaam bij CNV Bedrijvenbond te Utrecht. II. OVERWEGINGEN 1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming. 1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat de belastbaarheid van betrokkene door de verzekeringsartsen van appellant is overschat met name waar het de onderdelen aandacht en concentratie betreft. Voorts kan betrokkene gelet op de bestaande medische beperkingen redelijkerwijs niet in staat worden geacht om als buschauffeur voltijds aan het verkeer deel te nemen. 2.1. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene zonder noemenswaardige problemen 20 uur per week zijn eigen werk als buschauffeur verrichtte en dat niet valt in te zien dat hij zijn werk niet volledig zou kunnen hervatten. De klachten van betrokkene zijn niet te verklaren vanuit cognitieve stoornissen, maar vanuit een combinatie van emotionele en psychologische factoren, zo blijkt uit een rapport van de revalidatiearts. Uit een expertise-rapport van 11 november 2005 van E.F. van Ittersum, psychiater, blijkt dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis en evenmin van een persoonlijkheidsstoornis. Niet is voldaan aan het objectiveringsvereiste zoals dat is neergelegd in artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In betrokkenes eigen werk worden niet zeer zware concentratie-eisen gesteld. 2.2. Van de zijde van betrokkene is door medisch adviseur Wolthuis gewezen op de beperkingen in concentratie en omgaan met cliënten, de beperkte conflicthantering, het werktempo en de nek/hoofd- en arm/schouderklachten. Ondanks een langdurig concreet begeleidingstraject is de werkhervatting nooit geheel gelukt. Bedrijfsarts A.J. van den Ham acht het werk als buschauffeur niet passend vanwege de mentale piekbelasting. Er is sprake van een duidelijke inspanningsgebonden component. Uit de diverse rapporten van behandelend psychiater M. de Boo blijkt dat sprake is van verminderde angstregulatie, hyper arousal en een depressieve stoornis. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Bij de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In de overwegingen van de uitspraak staat evenwel dat appellant wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de overige overwegingen in de aangevallen uitspraak is naar het oordeel van de Raad sprake van een kennelijke misslag in het dictum van de uitspraak. Dit leidt er toe dat de aangevallen uitspraak voor zover daarin is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, moet worden vernietigd. 3.2. Appellant is, zo is ter zitting bevestigd, van mening dat in dit geval weliswaar sprake is van ziekte of gebrek in de zin van de WAO maar dat er geen objectiveerbare medische redenen zijn voor het aannemen van meer beperkingen dan die welke zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 januari 2005. Met inachtneming van die beperkingen wordt betrokkene geacht ingaande 1 februari 2005 zijn eigen werk weer voltijds te kunnen verrichten. 3.3. Uit het rapport van 17 september 2004 van arbeidsdeskundige R. de Vos blijkt dat als kenmerkende belasting in de maatgevende arbeid onder andere geldt alertheid en concentratie in verband met verkeersdeelname en conflicthantering. 3.4. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat betrokkene lopende de wachttijd voor de WAO in eigen werk heeft hervat, zij het nimmer in de omvang waarin hij werkte vóór uitval wegens ziekte op 18 juni 2002. Het aantal uren dat betrokkene heeft gewerkt is daarbij steeds wisselend geweest, maar is blijkens informatie van de bedrijfsarts Van den Ham nooit meer geweest dan 60% van de oorspronkelijke urenomvang. 3.5. De Raad is van oordeel dat, zoals ook wordt opgemerkt in het rapport van 17 september 2004 van arbeidsdeskundige De Vos, concentratie en aandacht bij (voltijds) verkeersdeelname zo optimaal mogelijk moeten zijn. Dit brengt mee dat, mede gelet op het standpunt van de bedrijfsarts het werk als buschauffeur geen passend werk lijkt vanwege de mentale piekbelasting die steeds tot overbelasting zal leiden, ook bij enkele uren per dag, er naar het oordeel van de Raad geen twijfel mag bestaan omtrent de medische geschiktheid voor het in volle omvang verrichten van dit werk. 3.6. Appellant heeft zijn mening met name gebaseerd op de onderzoeken van neuropsycholoog P.J.J. van der Werff en van psychiater Van Ittersum. Hoewel het onderzoek door appellant daarmee niet onzorgvuldig genoemd kan worden, is de Raad niet ervan overtuigd dat betrokkene ingaande 1 februari 2005 terecht in staat wordt geacht zijn eigen werk als buschauffeur volledig te verrichten. 3.7. Uit voornoemde rapporten blijkt met name niet dat onderzocht is of en in hoeverre de mentale belastbaarheid afneemt bij een aantal uren of dagen werken als buschauffeur. Gelet op het gegeven dat het betrokkene, ondanks een jarenlang reïntegratietraject niet gelukt is voltijds te hervatten, waarbij hij een aantal keren een terugval heeft gehad die steeds door de bedrijfsarts is geaccepteerd, had dit wel voor de hand gelegen. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de door betrokkene ingebrachte informatie van De Boo en van de neurologen W.J.H.M. Grosveld van 17 februari 2006 en H. Steenstra van 26 juni 2006. Het rapport van Van Ittersum ziet daarnaast niet op de datum in geding. Tenslotte heeft de bevinding van Van der Werff dat de reactiesnelheid voor de linkerhand ‘slecht’ is, niet geleid tot het aannemen van een beperking in de FML hetgeen door appellant niet is gemotiveerd. 3.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Raad geen aanleiding om de gevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Appellant zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen. 4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 406,15 aan kosten van een deskundige die aan betrokkene verslag heeft uitgebracht, totaal derhalve € 1.050,15. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.050,15, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 428,- wordt geheven. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008. (get.) G. van der Wiel. (get.) R.L. Rijnen. KR