
Jurisprudentie
BG9581
Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4569 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4569 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Beëindiging WAO-uitkering. Geen aanleiding tot twijfel aan de medische beoordeling. Geen aanleiding om tot benoeming van een onafhankelijke deskundige over te gaan.
Uitspraak
07/4569 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juni 2007, 06/1058
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Appellant is verschenen in tegenwoordigheid van zijn gemachtigde, mr. H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen Advocaten te Heerlen. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
20 juli 2006, waarbij het Uwv het besluit van 26 januari 2006 tot beëindiging van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 maart 2006 heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden herhaald. Kort samengevat is hij van mening dat de bezwaarverzekeringsarts zijn beperkingen heeft onderschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Bij hem is het Chronisch Vermoeidheidssyndroom vastgesteld evenals een carnitine deficiëntie. Hierdoor heeft hij aanzienlijke lichamelijk klachten, met name extreme vermoeidheid, forse energetische problemen, pijnklachten in de vingers, misselijkheid, ontstekingsgevoeligheid (ten aanzien van maag/darmen) en voedselallergie. Voorts ondervindt hij forse cognitieve en psychische klachten, met name concentratieproblemen, problemen ten aanzien van verdelen en vasthouden van de aandacht en acceptatieproblemen. Hierdoor is er nauwelijks sprake van duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellant is, gelet op de energetische beperkingen, in elk geval niet in staat om fulltime te werken. Er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een ongedateerde brief ingediend van E.B.S. Premdani, werkzaam bij de Premdani Health Clinic evenals een rapportage van psychiater A.R. Hertroijs, gedateerd 8 november 2008.
3.1. De Raad overweegt het volgende. Op grond van de in het dossier aanwezige medische informatie ziet de Raad, evenmin als de rechtbank, aanleiding tot twijfel aan de medische beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. De informatie van E.B.S. Premdani ziet op behandeling van appellant sinds januari 2007, dus ruim na de datum in geding, en bevat naar het oordeel van de Raad geen objectieve medische informatie die grond voor twijfel aan de medische beoordeling vormt. De rapportage van psychiater Hertroijs doet de Raad evenmin twijfelen aan de medische beoordeling. Deze psychiater spreekt van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Stoornissen in de formele cognitieve functies heeft hij niet vastgesteld. Hij geeft voorts aan dat appellant enige energetische beperkingen ondervindt, zoals vastgesteld door verzekeringsarts Van der Wiel en dat appellant slechts belastbaar is voor maximaal 10 uur per week. De Raad acht de door Hertroijs aangegeven beperkingen onvoldoende medisch onderbouwd en kan zich vinden in het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts M. Achterberg, neergelegd in zijn rapportage van 18 november 2006. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om tot benoeming van een onafhankelijk deskundige over te gaan.
3.2. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat appellant niet beperkt is in zijn functionele mogelijkheden. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van het eigen werk als fiscaal medewerker/ belastingconsulent voor 40 uur per week. Aan de stelling van appellant met betrekking tot de urenomvang van de maatman komt de Raad niet toe.
3.3. Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.D.F. de Moor.
KR