
Jurisprudentie
BG9542
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3470 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3470 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet meer ongeschikt voor het verrichten van zijn arbeid. Evenals de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat het verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Lichte, rugsparende werkzaamheden. De door appellant verrichte werkzaamheden waren voldoende licht en rugsparend, mede gezien de mogelijkheid tot vertreden.
Uitspraak
07/3470 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 mei 2007, 06/5329
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.A.M. Fikken, advocaat te Made, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fikken. Het Uwv is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam geweest als algemeen medewerker op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. De laatste arbeidsovereenkomst liep af op
7 november 2005. Per 18 juli 2005 heeft appellant zich ziek gemeld wegens rugklachten. Op 27 juni 2006 is hij onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft, onder verwijzing naar informatie van de huisarts, gerapporteerd dat bij appellant sprake was van een facetartrose L5-S1 en dat in verband daarmee pijnbehandeling in gang zou worden gezet. Volgens de verzekeringsarts was appellant in staat om zijn arbeid te verrichten. Hierbij heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat deze arbeid bestond uit licht productiewerk, dat niet fysiek zwaar dan wel rugbelastend was. Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat met ingang van 28 juni 2006 geen recht meer bestaat op ziekengeld op grond van de Ziektewet.
1.2. In de bezwaarfase heeft een medewerker van het Uwv bij de ex-werkgever van appellant navraag gedaan naar de inhoud van de door appellant verrichte werkzaamheden. Op 2 augustus 2006 is appellant onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts, die op 1 september 2006 een rapport heeft uitgebracht. Hierin is onder meer aangegeven dat er geen aanleiding is te wachten op informatie van de anesthesioloog E. Delhaas over de nog in gang te zetten pijnbehandeling, omdat dit onvoldoende relevante informatie zou opleveren met betrekking tot de aan de orde zijnde beoordelingsdatum, 28 juni 2006. De bezwaarverzekeringsarts is, evenals de primaire verzekeringsarts, tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. Bij besluit van 8 september 2006 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts over voldoende medische informatie beschikten en dat er geen
aanleiding is voor twijfel aan de door dezen getrokken conclusie dat appellant op
28 juni 2006 niet langer ongeschikt was voor zijn arbeid.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn rugklachten zijn onderschat. Hierbij heeft appellant aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte de resultaten van de pijnbehandeling niet heeft afgewacht. In dit verband heeft hij er, onder verwijzing naar een brief van de behandelend orthopedisch chirurg A.F.A. van Beurden van 16 april 2007, op gewezen dat de pijnbehandeling geen resultaat heeft opgeleverd.
3.2. Het Uwv heeft naar voren gebracht dat appellant terecht geschikt is geacht voor zijn arbeid en dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van de behandelend orthopedisch chirurg Van Beurden geen reden is om een ander standpunt in te nemen. In dit verband heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 juli 2007.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant is zowel door de primaire verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Voorts hadden zij de beschikking over een recent huisartsjournaal, waarin informatie van de behandelend orthopedisch chirurg Van Beurden was opgenomen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd waarom er geen indicatie was voor het inwinnen van aanvullende informatie bij de anesthesioloog Delhaas. Evenals de rechtbank is de Raad tot de conclusie gekomen dat het verrichte medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts gerapporteerd dat appellant, gezien de medische bevindingen, aangewezen was op lichte, rugsparende werkzaamheden. Volgens de bezwaarverzekeringsarts waren de door appellant verrichte werkzaamheden voldoende licht en rugsparend, mede gezien de mogelijkheid tot vertreden. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de werkzaamheden zittend konden worden uitgevoerd en dat na 30 minuten de mogelijkheid bestond om wat te lopen. In het onder 3.2 vermelde rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 juli 2007 is uiteengezet dat de in hoger beroep ingebrachte brief van de behandelend orthopedisch chirurg Van Beurden geen aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om deze conclusie voor onjuist te houden.
4.2. Uit hetgeen in 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) T.J. van der Torn.
KR