Jurisprudentie
BG9491
Datum uitspraak2008-12-17
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803012/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803012/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Artikel 64 van de Vw 2000 / rechtmatig verblijf / geen terugwerkende kracht
Gezien deze strekking van artikel 64 van de Vw 2000 is het uitsluitend op de toekomst gericht. Aan deze beslissing kan dan ook geen terugwerkende kracht worden toegekend tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan. Dat de vreemdeling daardoor niet eerder rechtmatig verblijf heeft gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000, met de daaraan verbonden aanspraken, maakt dit niet anders, nu artikel 64 er op zichzelf niet toe strekt om een verblijfstitel te verlenen, maar slechts de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten. De grief slaagt.
Gezien deze strekking van artikel 64 van de Vw 2000 is het uitsluitend op de toekomst gericht. Aan deze beslissing kan dan ook geen terugwerkende kracht worden toegekend tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan. Dat de vreemdeling daardoor niet eerder rechtmatig verblijf heeft gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000, met de daaraan verbonden aanspraken, maakt dit niet anders, nu artikel 64 er op zichzelf niet toe strekt om een verblijfstitel te verlenen, maar slechts de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten. De grief slaagt.
Uitspraak
200803012/1.
Datum uitspraak: 17 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 maart 2008 in zaak nr. 06/21291 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij brief van 16 maart 2005 heeft [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Bij besluit van 16 november 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) artikel 64 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing verklaard. Bij besluit van 21 december 2005 heeft de minister de periode bepaald gedurende welke artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is.
Bij besluit van 31 maart 2006 heeft de minister het bezwaar tegen voormelde besluiten ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 maart 2008, verzonden op 4 april 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 april 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet heeft beslist op het bezwaar van de vreemdeling van 16 maart 2005 tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
2.2. De staatssecretaris veronderstelt ten onrechte dat bij het besluit van 31 maart 2006 een beslissing is genomen op voormeld bezwaar. In dit besluit is niet beslist op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Ook in de besluiten van 16 november 2005 en 21 december 2005 is hierover niets vermeld. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris niet heeft beslist op het bezwaar van 16 maart 2005.
De grief faalt.
2.3. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 31 maart 2006 om artikel 64 van de Vw 2000 niet met ingang van 11 februari 2005 toe te passen onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens de staatssecretaris verzet de aard van die bepaling zich tegen het met terugwerkende kracht toepassen daarvan tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan.
2.4. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.
2.4.1. Gezien deze strekking van artikel 64 van de Vw 2000 is het uitsluitend op de toekomst gericht. Aan deze beslissing kan dan ook geen terugwerkende kracht worden toegekend tot het moment waarop de aanvraag om toepassing van die bepaling is gedaan. Dat de vreemdeling daardoor niet eerder rechtmatig verblijf heeft gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000, met de daaraan verbonden aanspraken, maakt dit niet anders, nu artikel 64 er op zichzelf niet toe strekt om een verblijfstitel te verlenen, maar slechts de uitzetting en de vertrekplicht op te schorten.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 06/21291 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gedeeltelijk gegrond verklaren, het besluit van 31 maart 2006 vernietigen voor zover niet is beslist op het bezwaar van de vreemdeling van 16 maart 2005 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag en het beroep voor het overige ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 18 maart 2008 in zaak nr. 06/21291;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond, voor zover dit is gericht tegen het nalaten te beslissen op het bezwaar met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 31 maart 2006, voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag;
V. verklaart het beroep in die zaak voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Klein Nulent
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008
218-588.
Verzonden: 17 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak