Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9462

Datum uitspraak2009-01-09
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/161 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische arbeidskundige grondslag. Geen nadere medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat het Uwv de belastbaarheid heeft overschat.


Uitspraak

07/161 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2006, 06/892 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 januari 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 19 maart 2007 heeft het Uwv een rapport van bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis van 12 maart 2007 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw van 19 maart 2007 ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2008. Appellante en haar gemachtigde zijn daarbij met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens het Uwv was aanwezig mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was werkzaam als cateringmedewerkster voor 35 uur per week toen zij op 7 september 1995 uitviel voor deze werkzaamheden wegens klachten tengevolge van een schildklierafwijking, ziekte van Pfeiffer en vermoeidheidsklachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd is aan appellante met ingang van 6 oktober 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft verzekeringsarts M.M. Stienstra dossierstudie verricht en appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Vervolgens heeft deze verzekeringsarts nog informatie opgevraagd bij de behandelend internist, maar daarop heeft zij geen reactie ontvangen. In haar rapporten van 26 april en 21 oktober 2005 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, maar beperkingen heeft ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en ten aanzien van de fysieke belasting in arbeid. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 oktober 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige P.C. Hooijkamp blijkens een rapport van 1 december 2005 na functieselectie het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 7,3%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 2 maart 2006 ingetrokken. 2. In de bezwaarfase is bezwaarverzekeringsarts J.C.H. Schnitger-Horsthuis bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft zij dossierstudie verricht. Na weging van de beschikbare medische gegevens heeft deze bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 2 maart 2006 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 7 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2005 ongegrond verklaard. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de geselecteerde functies voor appellante ongeschikt te achten. 4. In hoger beroep is namens appellante - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Appellante acht zich meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Tevens blijkt volgens appellante niet uit het bestreden besluit dat het Uwv bij de beoordeling heeft betrokken dat zij het chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft. De diagnose CVS kan volgens appellante de discrepantie tussen de veelheid aan klachten en de objectiveerbare medische gegevens verklaren. 5.1. De Raad overweegt als volgt. 5.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat door bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove en bezwaarverzekeringsarts Schnitger-Horsthuis de in beroep overgelegde brieven van huisarts C. Didden van 27 april en 17 mei 2006 en de brief van drs. A. Gerrits, gezondheidszorgpsycholoog bij het UMC St. Radboud, van 15 augustus 2006 bij de beoordeling zijn betrokken. In de rapporten van 30 mei, 27 juni en 25 september 2006 hebben deze bezwaarverzekeringsartsen overtuigend gemotiveerd dat uit deze informatie niet blijkt dat er medisch objectiveerbare gronden zijn om meer beperkingen aan te nemen. Voorts heeft appellante in hoger beroep geen nadere medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat. 5.3. Met betrekking tot hetgeen appellante heeft aangevoerd over het bij haar vastgestelde chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) is de Raad met de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde rapporten van verzekeringsarts Stienstra blijkt dat hiermee bij het opstellen van de FML op zich rekening is gehouden. In dit verband heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het stellen van die diagnose in die zin niet zo relevant is, nu de verzekeringsarts steeds - ook in geval een diagnose is gesteld - aan de hand van de individuele omstandigheden beoordeelt of, en zo ja welke, medisch objectiveerbare arbeidsbeperkingen aanwezig zijn. 5.4. Tevens is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundige heeft genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van elektronica monteur (sbc-code 267040), monteuse (sbc-code 267050) en medewerker logistiek (sbc-code 111220) als voor appellante medisch geschikt kunnen worden beschouwd. De in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapportage van 19 maart 2007 geeft een nadere verduidelijking van hetgeen reeds eerder door het Uwv was toegelicht. 5.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.M. van Male en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2009. (get.) J.W. Schuttel. (get.) A.C.A. Wit. KR