
Jurisprudentie
BG9460
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5054 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5054 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts: Gebrek is in het primaire medische onderzoek in bezwaar wel hersteld. Het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Geen aanleiding voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts te geringe beperkingen heeft aangenomen. Betrokkene heeft geen medische gegevens overgelegd.
Uitspraak
06/5054 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2006, 05/1294 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van Onzen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene voorheen werkzaam als schoonmaker/sloper, heeft zich op 13 april 1998 ziek gemeld met rugklachten. Hij ontving op dat moment een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Bij het einde van de wachttijd heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Bij besluit van 9 november 1999 heeft appellant geweigerd betrokkene een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat hij geen geldige verblijfsvergunning had en dus niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Bij besluit van 2 februari 2001 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 9 november 1999 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 augustus 2003 heeft de rechtbank, onder meer, het beroep van betrokkene tegen het besluit van 2 februari 2001 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2. Nadat appellant het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep had ingetrokken, is appellant op 19 januari 2004 onderzocht door een arts, die voor betrokkene beperkingen aannam ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingeisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Zij stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op. Op 27 april 2004 heeft deze arts ook een FIS-belastbaarheidsprofiel opgesteld. Op basis daarvan heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene berekend op 0%. De bevindingen van het medisch en het arbeidskundig onderzoek zijn ter kennis gebracht van de gemachtigde van betrokkene en op 14 december 2004 aan de orde gesteld in een hoorzitting, waarbij de bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer aanwezig was. Cramer heeft informatie ingewonnen bij de huisarts van betrokkene en heeft mede op basis daarvan betrokkene meer beperkt geacht. Hij heeft ook beperkingen aangenomen op de aspecten 27 (persoonlijk risico), 28A (werken onder tijdsdruk), 28E (conflicthantering) en 28H (verantwoordelijkheid, afbreukrisico). Op basis van het aangescherpte belastbaarheidsprofiel heeft de bezwaararbeidsdeskundige F. Steeman vier nieuwe functies geselecteerd en de restverdiencapaciteit van betrokkene herberekend. Dit resulteerde wederom in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 0%. In overeenstemming hiermee heeft appellant bij besluit van 28 april 2005 (bestreden besluit) geweigerd betrokkene per 12 april 1999 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij, onder meer, overwogen dat het primaire medische onderzoek is verricht door een verzekeringsarts in opleiding (i.o.), dat dit onderzoek gebreken vertoonde en dat die gebreken in bezwaar niet waren hersteld.
4. Appellant heeft in hoger beroep, onder meer, aangevoerd dat het primaire onderzoek is verricht door een arts, die sedert 2001 de opleiding tot verzekeringsarts volgde en in 2006 als verzekeringsarts is geregistreerd, en dat onderzoek door een verzekeringsarts in opleiding niet was verboden. Voor zover toch zou moeten worden gezegd dat het primaire medische onderzoek gebreken vertoonde, stelt appellant zich op het standpunt dat deze gebreken door het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zijn hersteld.
5.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend nog is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het medisch onderzoek.
5.2. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraken van 18 juli 2007, LJN BA9904, BA9905, BA9908, BA9909 en BA9910, kan aan een onderzoek door een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts niet dezelfde waarde worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerde verzekeringsarts. Registratie als verzekeringsarts staat in beginsel borg voor een zekere kwaliteit. Zolang die registratie nog niet heeft plaatsgevonden, kan er in beginsel niet van worden uitgegaan dat het onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts diezelfde kwaliteit bezit. Een dergelijk gebrek kan echter in de bezwaarfase worden hersteld indien in die fase een beoordeling plaatsvindt door een wel als zodanig geregistreerd arts. Een lichamelijk onderzoek zal daarbij niet steeds noodzakelijk zijn, maar tegelijk zal in die fase van de besluitvorming als regel dossieronderzoek dan niet volstaan.
5.2.1. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het gebrek in het primaire medische onderzoek in bezwaar wel is hersteld. In dat verband overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts betrokkene heeft gezien op de hoorzitting, dat hij beschikte over gegevens van de neuroloog die betrokkene begin 1999 onder behandeling had, van de behandelend psychiater uit april 1999 en dat hij kennis heeft genomen van de bevindingen van de verzekeringsarts die betrokkene in 1999 in het kader van de beoordeling voor de Ziektewet heeft gezien zoals vermeld op de medische kaart uit die periode. Een noodzaak om betrokkene in aanvulling hierop nog lichamelijk te onderzoeken acht de Raad gelet op de datum in geding, 12 april 1999, niet aanwezig.
5.2.2. De grief van betrokkene dat tussen het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en het FIS-belastbaarheidspatroon een te lange periode ligt, kan de Raad niet volgen. De FML van 19 januari 2004 betreft de beperkingen van betrokkene op die datum. Het later opgestelde FIS-belastbaarheidsprofiel betreft de belastbaarheid van betrokkene op 12 april 1999. Daarbij gaat het om een retrospectieve beoordeling aan de hand van gegevens over de medische situatie in 1999. Dat er enige tijd is verlopen tussen het opstellen van de FML en het belastbaarheidsprofiel kan de Raad in het licht van vorenstaande niet onzorgvuldig achten.
5.2.3. Hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.2.2 leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad ziet aanleiding de zaak zelf af te doen.
5.3.1. De Raad ziet in hetgeen namens betrokkene in beroep is aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat de bezwaarverzekeringsarts voor hem te geringe beperkingen heeft aangenomen. In dat verband is van belang dat betrokkene geen medische gegevens heeft overgelegd die twijfel zouden kunnen wekken aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.
5.3.2. De bezwaararbeidsdeskundige heeft uit het FIS-systeem functies onder vier functiebestandscodes geselecteerd. De Raad is van oordeel dat deze functies voor appellant geschikt moeten worden geacht. Weliswaar zijn er functies waarvan de verwoording functiebelasting een markering laat zien op de aspecten 04, trappenlopen, 05, klimmen of klauteren, en 28A, werken onder tijdsdruk, maar de Raad acht de aanvaardbaarheid van de belasting op die aspecten in het licht van de belastbaarheid van betrokkene voldoende onderbouwd.
5.4. Hetgeen onder 5.3.1 en 5.3.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het inleidend beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op
24 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
JL