
Jurisprudentie
BG9459
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3417 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3417 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. M.b.t. De zorgvuldige besluitvorming kan niet worden gesteld dat appellant niet tijdig is geïnformeerd over zijn medische beperkingen en de daarbij passende arbeidsmogelijkheden. Geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Juiste vaststelling medische beperkingen. De rechtbank heeft terecht artikel 8:72, derde lid, van de Awb toegepast. Voldoende inzichtelijk dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
Uitspraak
07/3417 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 8 mei 2007, 06/1271
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2008. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker toen hij op 9 januari 2003 wegens klachten na een auto-ongeluk uitviel. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. In het kader van een herbeoordeling is appellant op het spreekuur van 25 mei 2005 door verzekeringsarts S. Erends onderzocht. Deze heeft geconcludeerd dat appellant beperkingen heeft voortvloeiende uit het auto-ongeval. Met inachtneming van deze beperkingen heeft Erends de belastbaarheid van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2005. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige B.J.G. Bijl op 9 november 2005 rapport uitgebracht. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt kan worden geacht voor functies die uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) zijn verkregen. Op basis van drie van deze functies heeft hij het verlies aan verdiencapaciteit van appellant berekend op 22,36%. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 15 november 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 19 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en appellant meegedeeld dat hij per 16 januari 2006 ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65% en dat de WAO-uitkering met ingang van 20 november 2006 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Hieraan ten grondslag ligt een rapportage van bezwaararbeidsdeskundige J. Langebeeke van 18 september 2006. Hierin is aangegeven dat enkele primair geselecteerde functies voor appellant niet geschikt worden bevonden. Na hernieuwde raadpleging van het CBBS heeft Langebeeke op basis van drie functies, te weten machinaal metaalbehandelaar, productiemedewerker papier/karton/drukkerij en elektronicamonteur vervolgens het verlies aan verdiencapaciteit van appellant berekend op 25,22%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geen aanleiding gezien de door verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven beperkingen van appellant voor onjuist te houden. Aangezien een afdoende arbeidskundige onderbouwing door het Uwv eerst in beroep was geleverd, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat, nu de bezwaararbeidsdeskundige twee nieuwe functies heeft geselecteerd die niet met appellant zijn besproken, het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld. Tevens heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een chronisch pijnsyndroom waarmee bij de beoordeling geen rekening is gehouden. Ter onderbouwing is een rapportage van neuroloog E. Oosterhoff van 21 februari 2008 overgelegd met betrekking tot een onderzoek uitgevoerd op 2 november 2007.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft uitgesproken is het Uwv als regel uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming gehouden, alvorens tot een verlaging of intrekking van een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan worden overgegaan, de betrokkene te informeren over de beperkingen die voor hem op medische gronden ten aanzien van het verrichten van arbeid gelden, alsmede over de arbeidsmogelijkheden die voor hem met inachtneming van die beperkingen passend worden geacht (LJN AD5256). Bezwaararbeidsdeskundige Langebeeke heeft in zijn rapportage van 18 september 2006 de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 26 mei 2005 overgenomen en daarbij ook de belasting in de nieuw geselecteerde functies besproken. Deze rapportage is – evenals de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer van 29 juni 2006 – als bijlage bij het bestreden besluit verzonden. Naar het oordeel van de Raad kan onder deze omstandigheden niet worden gesteld dat appellant niet tijdig is geïnformeerd over zijn medische beperkingen en de daarbij passende arbeidsmogelijkheden. Nu de WAO-uitkering eerst per 20 november 2006, derhalve twee maanden na de datum van het bestreden besluit, is verlaagd, ziet Raad geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.2. De Raad is voorts van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Daarbij tekent de Raad aan dat verzekeringsarts Erends appellant op het spreekuur van 25 mei 2005 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Uit het rapport van dat onderzoek blijkt dat Erends aspecifieke afwijkingen heeft gevonden en dat er geen sprake was van evidente psychopathologie. De bezwaarverzekeringsarts heeft, zoals is gesteld in zijn rapportage van 29 juni 2006, op basis van dossieronderzoek – waarbij ook de in bezwaar overgelegde medische informatie van de neuroloog, revalidatiearts, psycholoog en fysiotherapeut is meegewogen – geconcludeerd dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML voldoende rekening heeft gehouden met de beperkte fysieke en psychische belastbaarheid. Ten aanzien van de overgelegde medische informatie heeft Dreijer overwogen dat blijkt dat bij neurologisch onderzoek geen afwijkingen zijn gevonden en dat de revalidatiearts heeft geconcludeerd dat sprake is van tendomyogene klachten. Met betrekking tot het in hoger beroep overgelegde rapport van de neuroloog Oosterhoff overweegt de Raad, gelet op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Dreijer van 8 oktober 2008, dat de medische bevindingen van neuroloog Oosterhoff overeenkomen met de medische gegevens die in reeds in bezwaar zijn overgelegd. Ook bij het onderzoek door Oosterhoff worden geen afwijkingen geconstateerd, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing overweegt de Raad het volgende.
4.4. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Raad terecht artikel 8:72, derde lid, van de Awb toegepast. De arbeidskundige rapportage van 9 maart 2007 van bezwaararbeidsdeskundige Langebeeke, aangevuld met zijn rapportage van 10 september 2008, maken voldoende inzichtelijk dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
5. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 20 november 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) T.J. van der Torn.
KR