Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG9344

Datum uitspraak2009-01-08
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 08/1923
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Voorzieningenrechter gelast Grondbank Midden Gelderland BV om zich te onthouden van de stort van slib, grond, baggerspecie en andere stoffen in de Linderveldplas totdat op het bezwaar is beslist.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 08/1923 Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: (.) beiden wonende te Lettele, verzoekers, gemachtigde: mr.drs. H.P.W. Havens, juridisch adviseur te Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder, Grondbank Midden Gelderland B.V., belanghebbende, gemachtigde: mr. W.B. Kroon, advocaat te Breda. 1.Procesverloop Bij brief van 28 augustus 2008 hebben verzoekers verweerder verzocht om, wegens strijd met het bestemmingsplan, handhavend op te treden tegen het voorgenomen gebruik van de Linderveldplas te Lettele voor de stort van verontreinigd slib door de Grondbank Midden Gelderland B.V. en tegen de aangelegde toegangsweg vanaf de Bathmenseweg te Lettele naar de Linderveldplas. Bij besluit van 29 september 2008 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden afgewezen. Tevens heeft verweerder bij dit besluit besloten dat wordt ingestemd met het gebruik van de tijdelijke toegangsweg vanaf de Bathmenseweg te Lettele naar de Linderveldplas, maar dat deze weg niet eerder in gebruik wordt gegeven dan nadat een risico-analyse naar mogelijke grondwaterverontreiniging is afgegrond. Deze risico-analyse is op 8 oktober 2008 afgerond. Bij brief van 24 oktober 2008 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 september 2008. Bij brief van 27 oktober 2008 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om verweerder, bij wijze van voorlopige voorziening, te gelasten om handhavend op te treden tegen het voorgenomen gebruik van de Linderveldplas te Lettele voor de stort van verontreinigd slib en om verweerder, bij wijze van voorlopige voorziening, te gelasten om handhavend op te treden tegen de aanleg van een toegangsweg vanaf de Bathmenseweg naar de Linderveldplas en om verweerder te gelasten om de Grondbank Midden Gelderland B.V. een last onder dwangsom op te leggen, ter hoogte van € 100.000,-- voor elke overtreding van de door verweerder op te leggen last. Bij brief van 31 oktober 2008 heeft de rechtbank (ambtshalve) de Grondbank Midden Gelderland B.V, hierna te noemen belanghebbende, in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding. Het verzoek is op 18 december 2008 behandeld ter zitting. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Havens. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer F.W.H.M. Helmich en ir. A.M. Ottens. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. T.B.E. Nusselein, bijgestaan door mr. Kroon. 2.Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Verzoekers hebben een melkveehouderij aan de (…) te Lettele. Dit bedrijf ligt op een afstand van enkele honderden meters van de Linderveldplas. Verzoekers zijn zowel voor hun drinkwatervoorziening als voor hun bedrijfsvoering afhankelijk van grondwater. Het is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, aannemelijk dat de kwaliteit van het grondwater ter plaatse van de melkveehouderij van verzoekers beïnvloed wordt door de Linderveldplas. Het belang van verzoekers is dan ook rechtstreeks betrokken bij het bestreden besluit. In geschil is de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen door verzoekers gestelde overtredingen van het bestemmingsplan, door belanghebbende. De vraag of al dan niet in strijd wordt gehandeld met enig ander wettelijk voorschrift kan in deze procedure niet aan de orde komen. Uit het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet volgt dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Belanghebbende is voornemens om gedurende een periode van ongeveer zeven jaren ca. 400.000 m³ licht verontreinigd slib (ook wel aangeduid als grond en baggerspecie) te storten in de Linderveldplas te Lettele. De Linderveldplas is een voormalige zandwinning. Het is de bedoeling dat de verondieping van de Linderveldplas op termijn zal leiden tot het ontstaan van een ‘plas-drasgebied’. Door het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland is voor deze stort bij besluit van 10 januari 2008 een vergunning krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) verleend. Aan deze vergunning zijn voorwaarden verbonden. Tegen de verlening van deze vergunning is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij uitspraak van 28 mei 2008 (200802345/2) heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mede door verzoeker W.A.G. Mensink ingediend verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Belanghebbende heeft, vanaf de Bathmenseweg te Lettele naar het terrein van de Linderveldplas, een weg aangelegd, zodat vrachtwagens met slib de Linderveldplas beter en veiliger kunnen bereiken dan via de onverharde route die vanaf de Harmelinksdijk naar de Linderveldplas voert. Ter zitting is gebleken dat belanghebbende voornemens is om in januari 2009 een begin te maken met de stort van slib in de Linderveldplas. Verzoekers hebben derhalve een spoedeisend belang bij handhavend optreden van verweerder tegen de (vermeende) overtreding van het bestemmingsplan. Op het terrein van de Linderveldplas en op de nabijgelegen percelen is het bestemmingsplan “Buitengebied, 1994”, van de voormalige gemeente Diepenveen, van toepassing. De voorzieningenrechter zal vooreerst bezien of de aanleg en het gebruik van de weg, die vanaf de Bathmenseweg naar het terrein van de Linderveldplas is aangelegd, in strijd is met het bestemmingsplan en of aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Vervolgens zal de voorzieningenrechter bezien of het beoogde gebruik van de Linderveldplas voor het storten van slib in strijd is met het bestemmingsplan en of aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter stelt vooreerst vast dat de door belanghebbende aangelegde weg, die vanaf de Bathmenseweg naar het terrein van de Linderveldplas voert, deels over gronden loopt waaraan, blijkens de plankaart, de bestemming ‘agrarisch gebied met landschappelijke waarde’ is toegekend. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, A1, eerste lid, van de voorschriften behorend bij het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover hier van belang, zijn gronden waaraan deze bestemming is toegekend bestemd voor agrarische bedrijfsvoering, daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kassen, agrarische bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, andere werken en open erven. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 A1, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn gronden waaraan deze bestemming is toegekend mede bestemd voor het behoud en de versterking van de aan de betreffende gronden eigen zijnde landschappelijke waarden. Ingevolge het bepaalde in artikel 4 C I, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden om onbebouwde gronden en bouwwerken waaraan deze bestemming is toegekend anders te gebruiken dan in overeenstemming met de in het plan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn het gebruik en de aanleg van een weg ten behoeve van werkverkeer tussen de Bathmenseweg en de Linderveldplas niet in overeenstemming met de aan deze gronden toegekende agrarische bestemming. Van een kavelweg, die dient als enige ontsluiting van een perceel, is geen sprake. Dat, naar belanghebbende en verweerder stellen, wel vaker wegen zijn aangelegd over gronden met een agrarische bestemming, zonder dat dit heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan dan wel tot verlening van een ontheffing, doet niet af aan het illegale karakter van de aangelegde weg en van het gebruik dat belanghebbende hiervan wenst te maken. Indien belanghebbende de aangelegde weg in gebruik wil nemen, zal eerst ofwel het bestemmingsplan moeten worden aangepast, ofwel zal hiervoor ontheffing moeten worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gaat het evenwel te ver om verweerder, dan wel belanghebbende, bij wijze van voorlopige voorziening te gelasten om de reeds aangelegde weg te verwijderen. Wel is de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat aanleiding bestaat om verweerder, bij wijze van voorlopige voorziening, te gelasten om alles in het werk te stellen om niet-agrarisch gebruik van de gerealiseerde toegangsweg van de Bathmenseweg te Lettele naar de Linderveldplas te voorkomen, zolang het bestemmingsplan niet is gewijzigd, dan wel geen ontheffing is verleend. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat belanghebbende in strijd handelt met het bestemmingsplan, door licht verontreinigd slib te storten in de Linderveldplas. Blijkens onderzoek valt niet uit te sluiten dat de stort van dit slib zal leiden tot verontreiniging van het grondwater in de omgeving van de Linderveldplas. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat van strijd met het bestemmingsplan geen sprake is, aangezien het gestorte slib dient voor een verdere ontwikkeling van de natuurlijke waarden van dit gebied. In dit verband wijst belanghebbende er op dat een plas-drasgebied een grotere natuurwaarde heeft dan de huidige, zeer diepe plas, ontstaan uit de voormalige zandafgraving. Te verwachten valt dat de natuurlijke diversiteit in dit gebied zal toenemen, nadat de slibstort voltooid is. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, blijkens de plankaart, aan het terrein waarop de Linderveldplas is gelegen de bestemming ‘natuurgebied, zandwinzone’ is toegekend. Ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden primair bestemd voor natuurgebied en de ontwikkeling en het behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden. De bedrijfsmatige winning van zand, waarvoor deze gronden ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid A, onder 2, van de planschriften tevens bestemd zijn, is jaren geleden beëindigd, zodat thans de primaire natuurbestemming geldt. Ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid C I, onder 1, van de planvoorschriften is het verboden om de in het plan begrepen onbebouwde gronden en bouwwerken anders te gebruiken dan in overeenstemming met de in het plan aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming. Ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid C I, onder 2, aanhef en onder e, van de planvoorschriften wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen. De voorzieningenrechter is, mede gelet op het verhandelde ter zitting, van oordeel dat voorshands niet duidelijk is hoe de door belanghebbende voorgenomen slibstort moet worden gekwalificeerd. Zo zijn er aanwijzingen die er op duiden dat het primaire doel van de slibstort voor belanghebbende niet zozeer de wens is om de natuurlijke waarden van de Linderveldplas verder te onwikkelen, maar om zich te ontdoen van licht verontreinigd slib. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat de activiteiten van belanghebbende zich beperken tot het storten van slib in de plas, en dat met de slibstort behoorlijke commerciële belangen zijn gemoeid, waarbij vraag en aanbod van slib een grote rol spelen, terwijl voor de grondeigenaar de slibstort lucratief is vanwege de financiële vergoeding. Bovendien zal de slibstort jarenlang duren, gedurende welke tijd de natuurlijke waarden van het gebied ten gevolge van de met de slibstort samenhangende bedrijvigheid tot op zekere hoogte verstoord zullen zijn. Hier staat evenwel tegenover dat het belang van natuurontwikkeling niet noodzakelijkerwijs tegengesteld hoeft te zijn aan dergelijke commerciële belangen en dat plas-drasgebieden over het algemeen hogere natuurwaarden hebben dan diepe waterplassen. Verweerder dient nader te onderzoeken in hoeverre de natuurlijke waarden op het terrein van de Linderveldplas rechtstreeks gediend zijn met de verondieping van deze plas door middel van de onderhavige slibstort. Natuurontwikkeling dient immers ingevolge het bestemmingsplan voorop te staan. In dit verband dient verweerder tevens aandacht te besteden aan de relatie van de natuurlijke waarden van de Linderveldplas tot de natuurwaarden van omgeving van de plas. Hierbij wijst de voorzieningenrechter erop, dat aan de hand van artikel 3 lid V van de bestemmingsplanvoorschriften dient te worden nagegaan, of in het gebied sprake is van te beschermen landschapselementen die door de slibstort of de wegaanleg/weggebruik schade kunnen oplopen of al hebben opgelopen. Verweerder zal voorts nader moeten onderzoeken wat de planwetgever heeft bedoeld met de in artikel 13, lid C I, onder 2, aanhef en onder e, van de planvoorschriften gebruikte term ‘afvalstoffen’. Noch in de begripsbepalingen van artikel 1 van de planvoorschriften, noch elders in de planvoorschriften is bepaald wat onder dit begrip wordt verstaan. De omstandigheid dat voor het lozen van het slib tevens een vergunning op grond van de Wvo vereist is, vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een aanwijzing voor de conclusie dat het licht verontreinigde slib als ‘afvalstoffen’, waarvan de stort krachtens artikel 13, lid C I, onder 2, aanhef en onder e, van de planvoorschriften verboden is, moet worden beschouwd. Nader onderzoek naar wat de planwetgever met deze bepaling heeft beoogd is vereist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, aangezien thans niet duidelijk is of het storten van slib valt onder ontwikkeling van de natuurlijke waarden van het gebied, welk gebruik is toegestaan, dan wel of sprake is van het storten of lozen van afvalstoffen, welk gebruik verboden is, aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening, bij wijze van ordemaatregel, ter voorkoming van onevenredig nadeel. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat, al hoewel de slibstort wellicht niet geheel onomkeerbaar is, aannemelijk is dat deze slechts moeizaam en met grote kosten ongedaan kan worden gemaakt. Zelfs indien het slib weer zou worden weggebaggerd, dan is nog maar de vraag, of een eventuele grondwaterverontreiniging nog te verhelpen is. Bovendien is aannemelijk dat de met de stort gepaard gaande bedrijvigheid zal leiden tot een (tijdelijke) verstoring van de natuurlijke waarden van het gebied. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat belanghebbende, ten gevolge van het tijdelijk niet kunnen storten in de Linderveldplas, in grote problemen zal raken. De voorzieningenrechter zal belanghebbende dan ook gelasten om zich te onthouden van de stort van slib, grond, baggerspecie en andere stoffen in de Linderveldplas, totdat op het bezwaar is beslist. Aldus heeft verweerder gelegenheid om bovenvermelde onduidelijkheden in het kader van de bezwarenprocedure op te helderen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van hun verzoek. 3.Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank: -wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in zoverre toe, dat een tweetal voorlopige voorzieningen wordt getroffen; -gelast verweerder om alles in het werk te stellen om niet-agrarisch gebruik van de gerealiseerde toegangsweg van de Bathmenseweg te Lettele naar de Linderveldplas te voorkomen, zolang het bestemmingsplan niet is gewijzigd, dan wel geen ontheffing is verleend; -gelast belanghebbende om zich te onthouden van de stort van slib, grond, baggerspecie en andere stoffen in de Linderveldplas, totdat op het bezwaar is beslist; -wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor hetgeen overigens is gevraagd af; -veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,--, te betalen door de gemeente Deventer aan verzoekers; -gelast de gemeente Deventer om aan verzoekers het griffierecht, ten bedrage van € 145,-- , te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op Afschrift verzonden op: