Jurisprudentie
BG9293
Datum uitspraak2008-12-10
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00403
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00403
Statusgepubliceerd
Indicatie
BPM.
Door Douane gewekt vertrouwen met betrekking tot aangiften voor kampeerauto’s staat aan naheffing in de weg.
Uitspraak
uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00403
uitspraakdatum: 10 december 2008
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 11 september 2006, nummer AWB 05/4048, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)
1. Loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 23 juli 2001 tot en met 28 januari 2004 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd tot een bedrag van € 217.824. Belanghebbende is tegen deze naheffingsaanslag in bezwaar gekomen.
1.2. Daarnaast heeft belanghebbende achttien bezwaarschriften ingediend tegen vijftien in het jaar 2004 op aangifte BPM voldane bedragen. Tegen drie op aangifte voldane bedragen heeft belanghebbende tweemaal een bezwaarschrift ingediend. Het Hof merkt de twee bezwaarschriften die op één voldaan bedrag zien, telkens aan als één bezwaar.
1.3. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd, drie bezwaren tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren afgewezen.
1.4. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5. Tegen deze uitspraken van de Rechtbank is belanghebbende in één geschrift in hoger beroep gekomen bij dit Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hierop gereageerd in haar conclusie van repliek. De Inspecteur heeft daarop een conclusie van dupliek ingediend.
1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als directeur van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende verkoopt sinds 1998 B kampeerauto’s. Zij is van dit merk tevens importeur. Bij de bouw van een kampeerauto wordt gebruik gemaakt van een, door een autofabrikant geproduceerd chassis met cabine dat in de regel gebruikt wordt als basis voor bestelauto’s (hierna: de chassis/cabine). Op de chassis/cabine plaatst B een opbouw waarin de recreatieve functies zijn opgenomen. In de regel plaatst B de opbouw op een chassis/cabine van C. Van dit merk wordt hierna telkens uitgegaan, ook al heeft B in sommige gevallen ook chassis/cabines van andere autofabrikanten gebruikt.
2.2. Aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw werd de Europese eentraps-typegoedkeuring voor kampeerauto's geïntroduceerd. Belanghebbende maakt vanaf 1999 van deze nieuwe regeling gebruik. Hierbij wordt de kampeerauto in eenmaal gekeurd en wordt op het kentekenbewijs als merk B vermeld. Tot dan toe werd op het kentekenbewijs bij het merk de naam van de leverancier van de chassis/cabine opgenomen, i.c. C. Bij een eentraps-typegoedkeuring behoort een EEC Certificate of conformity waarop onder andere staat vermeld:
Make: B
(…)
Name and address of the manufacturer of the base vehicle: C (ITALIA)
Name and address of the manufacturer of the latest built stage of the vehicle: (adres B)
2.3. Naast kampeerauto's van B importeert belanghebbende kampeerauto's van de merken D, E en F. Bij deze auto’s maakte belanghebbende ook gebruik van de eentraps-typegoedkeuring.
2.4. Belanghebbende gaf de geïmporteerde kampeerauto’s aan bij het BPM-aangiftepunt van de Belastingdienst op het keuringsstation van de RDW te Q. Vóór het doen van aangifte bij het BPM-aangiftepunt werd de kampeerauto door de RDW gekeurd. Aan de hand van de aangifte, de nader verstrekte gegevens over de netto catalogusprijs en een opgaaf van de prijzen van de op de kampeerauto aangebrachte accessoires werd de kampeerauto door de Inspecteur samen met belanghebbende geïnspecteerd. Als na deze inspectie discussie ontstond over de aangifte, werd de aangifte in de regel niet door de Inspecteur geaccepteerd. Als geen aangifte kon worden gedaan, weigerde de RDW op basis van artikel 49 van de Wegenverkeerswet 1994, de afgifte van een kentekenbewijs, omdat de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet waren voldaan. Deze handelwijze van de Inspecteur leidde ertoe, dat belanghebbende, in haar visie noodgedwongen, de opvatting van de Inspecteur in haar aangifte verwerkte en, als zij het niet met de Inspecteur eens was, bezwaar tegen de voldoening op aangifte maakte.
2.5. Tot 23 juli 2001 heeft belanghebbende haar aangifte voor de BPM gebaseerd op de netto catalogusprijs van een vergelijkbare C chassis/cabine. In de loop van de jaren 2000 en 2001 is tussen A voornoemd, als directeur van belanghebbende, en G, douaneambtenaar werkzaam bij het BPM-aangiftepunt te Q, contact geweest over de eentraps-typegoedkeuring. Daarbij kwamen zij tot de conclusie dat belanghebbende importeur was van het merk B en dat belanghebbende zelf een netto catalogusprijs kon vaststellen. G heeft hieromtrent bij het FIOD-onderzoek dat is ingesteld nadat de naheffingsaanslag was opgelegd, verklaard:
A is bij mij gekomen. Op het aangifteformulier stond in eerste instantie C. Later stond er op het aangifteformulier B. Ik heb hem toen gevraagd waarom dit is. Hij heeft mij toen gezegd dat dat het een geheel nieuwe auto, een eigen merk B, was.
(…)
A kwam bij ons om inlichtingen te vragen hoe hij moest handelen, indien hij als importeur met een eigen merk kwam. Hij heeft mij toen de Europese typegoedkeuring en de facturen laten zien. Hij heeft mij ook laten zien dat hij de importeur was.
(…)
Als wij de auto opnemen dan zien we wel dat er C op staat, maar omdat de importeur zegt dat het een eigen merk betreft, hebben wij dit geloofd. Wij hadden misschien beter moeten nagaan wat voor onderstel er gebruikt is.
(…)
Het kan best zijn dat ik gezegd heb dat hij als importeur van het merk B zelf de catalogusprijs kon bepalen.
2.6. Belanghebbende heeft, na het hiervoor bedoelde contact met G, contact opgenomen met B en verzocht om de prijzen die B in rekening werden gebracht voor C chassis/cabines. B kon, doordat zij op grote schaal auto’s inkocht van C, een prijs bedingen die lag onder de Nederlandse marktprijs. Deze prijzen werden door belanghebbende verhoogd met de prijs voor een gesloten opbouw (afgeleid uit de C-prijslijsten) en een winstopslag. Op deze wijze heeft zij een prijslijst samengesteld van gesloten bestelauto's die feitelijk niet geleverd werden. A heeft ter zitting verklaard, dat dergelijke bestelauto’s desgewenst wel door B geleverd hadden kunnen worden. Op de prijslijst werd vermeld dat B alleen met camperopbouw werd geleverd.
2.7. G en zijn collega’s van het BPM-aangiftepunt te Q hebben sinds de aangifte door belanghebbende van 23 juli 2001 deze prijslijst geaccepteerd. Door de toepassing van deze prijslijst daalde de BPM met bedragen oplopend tot € 4.902 per kampeerauto. De kampeerauto's waarvan belanghebbende voor en na 23 juli 2001 aangifte deed, waren aan elkaar gelijk; op de kampeerauto stond zowel voor als na deze datum het automerk C.
2.8. Partijen kennen geen kampeerautofabrikanten die een eigen motor en chassis ontwikkelen. Er zijn wel autofabrikanten die kampeerauto’s produceren.
2.9. G heeft de door belanghebbende gehanteerde handelwijze aangekaart in de rondvraag van het werkoverleg, waarop toen niet uitgebreid is gereageerd. Daarnaast heef hij na een jaar van een derde een brief ontvangen, waarin werd gewezen op oneerlijke concurrentie door belanghebbende. Deze brief heeft G doorgestuurd naar zijn teamleider, die daarop niet heeft gereageerd. Eerst naar aanleiding van een brief van 1 september 2003 waarin een importeur van een ander merk kampeerauto's dreigde de kwestie bij de Europese Commissie aan de orde te stellen, heeft de Douane begin 2004 haar standpunt met onmiddellijke ingang gewijzigd. Belanghebbende kreeg op het BPM-aangiftepunt bij het doen van aangifte op 28 januari 2004 te verstaan, dan zij voortaan de prijslijst van C diende te hanteren.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld, of de Inspecteur:
1. terecht drie bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard,
2. bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt, dat de door haar gehanteerde berekeningswijze van de BPM correct was en
3. in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door het opleggen van de naheffingsaanslag en het afwijzen van de bezwaren tegen de aangiften BPM.
3.2. Belanghebbende kan instemmen met het oordeel van de Rechtbank dat zij met de door haar gehanteerde berekening een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de Leidraad BPM 1992. Zij stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat zij tijdig bezwaar heeft aangetekend en dat haar berekeningswijze op grond van het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel in de periode 23 juli 2001 tot en met juni 2004 moet worden gehonoreerd. De Inspecteur bestrijdt dit.
3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur te vernietigen, de bezwaarschriften tegen de voldoening op aangifte ontvankelijk te verklaren, de naheffingsaanslag te vernietigen en de over de periode 28 januari 2004 tot en met juni 2004 verschuldigde BPM te verminderen met € 54.440.
3.5. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft ter zitting toegezegd aan alle bezwaren tegen de op aangifte voldane bedragen - al dan niet ambtshalve - tegemoet te komen, indien het Hof de naheffingsaanslag vernietigt en, zo begrijpt het Hof, deze vernietiging onherroepelijk is geworden. Hierop heeft belanghebbende haar hoger beroepen tegen de uitspraken van de Rechtbank op voornoemde bezwaren ingetrokken.
4.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen BPM 1992 (hierna: de Wet) moet de belasting op aangifte worden voldaan. De belasting wordt op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet berekend op basis van de netto catalogusprijs, waarbij ingevolge het vierde lid onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs, welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een geadviseerde verkoopprijs niet bekend, dan wordt die door vergelijking bepaald.
4.3. In de Leidraad belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 is in paragraaf 14.3.2. het volgende goedgekeurd voor de berekening van de catalogusprijs van een kampeerauto:
Een kampeerauto heeft een tweeledig doel. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen naar de plaats waar zij verblijf wensen te houden. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans. Goedgekeurd wordt dat de BPM voor kampeerauto's niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs, dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie.
Indien een gesloten bestelauto wordt ingericht als kampeerauto, kan de BPM worden berekend over de catalogusprijs van die bestelauto.
Indien (…) een kampeerauto is afgeleid van een ander soort auto (bij voorbeeld een chassis-cabine), kan de BPM worden berekend over de catalogusprijs van een zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto. Daarbij dient achtereenvolgens rekening te worden gehouden met:
- het merk en type van de gebruikte auto of chassis-cabine;
- het motortype (diesel, benzine, cilinderinhoud, aantal kW);
- de wielbasis van de kampeerauto.
4.4. De aangever is verantwoordelijk voor een correcte berekening van de op aangifte te betalen belasting. Belanghebbende stelt dat bij haar het vertrouwen is gewekt, dat zij op een correcte wijze aangifte deed. Het Hof acht aannemelijk dat door de gang van zaken zoals beschreven onder 2.5. e.v. de Inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt, dat hij het standpunt van belanghebbende inzake de netto-catalogusprijs deelde en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.5. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken volgt, dat belanghebbende in overleg met de Inspecteur, vertegenwoordigd door G, overging op een andere netto-cataloguswaarde dan zij tot dan toe had gehanteerd. Daarbij onderkende G een daling van de BPM, terwijl hij tevens tijdens de visuele inspectie kon constateren dat de kampeerauto ongewijzigd bleef. Daarnaast stond op het certificate of conformity vermeld, dat de fabrikant van het oorspronkelijke voertuig C was. Bij elke volgende aangifte werden de kampeerauto’s in de regel door G of een van zijn collega’s geïnspecteerd, waarbij telkens geconstateerd kon worden dat daarop C stond vermeld. Desondanks verbonden zij daaraan geen gevolgen, terwijl gebruikelijk was dat, naar van de zijde van belanghebbende geloofwaardig is verklaard, opmerkingen van de zijde van de Inspecteur die leidden tot een hoger te betalen bedrag direct in de aangifte werden verwerkt, vanwege de dreiging dat anders door de RDW geen kenteken zou worden afgegeven.
4.6. De stelling van de Inspecteur dat G en zijn collega’s zich er niet van bewust waren, dat belanghebbende voor de berekening van de BPM een prijslijst hanteerde voor bestelauto’s die niet daadwerkelijk op de markt werd aangeboden, acht het Hof niet aannemelijk. Naar het oordeel van het Hof wisten zij, of hadden zij moeten beseffen dat de prijslijst niet voor daadwerkelijke leveringen werd gebruikt. G was samen met belanghebbende tot de conclusie gekomen, dat belanghebbende importeur was van B en als zodanig zelf de catalogusprijs kon bepalen. Daarnaast wist de Inspecteur dat alle kampeerautofabrikanten gebruikmaakten van chassis/cabines van autofabrikanten en werd op de prijslijst expliciet vermeld dat de B alleen met camperopbouw te koop was. Bovendien werd telkens bij de visuele inspecties door de Inspecteur geconstateerd, dat op de kampeerauto’s het embleem van C was bevestigd.
4.7. Niet gezegd kan worden, dat belanghebbende wist of had moeten weten, dat het standpunt van de Inspecteur dusdanig in strijd was met de wet- en regelgeving, dat zij daaraan geen vertrouwen kon ontlenen. De Inspecteur heeft onvoldoende feiten aangedragen waaruit volgt dat belanghebbende op voorhand op de hoogte was, dat het standpunt van de Inspecteur onjuist was. De enkele stellingen dat de directeur van belanghebbende hoog opgeleid is en belanghebbende in haar bezwaarschriften er blijk van geeft op de hoogte te zijn van de berekening van BPM op kampeerauto’s, zijn daarvoor onvoldoende. Dat het standpunt van de Inspecteur niet duidelijk in strijd met de wet- en regelgeving was, volgt al uit het feit dat verschillende ambtenaren van de BPM-aangiftepunt te Q het standpunt van hun collega G volgden. Het aan de orde stellen in het werkoverleg door G en de brief die G een jaar na de wijziging van de BPM-aangiften ontving en die hij aan zijn teamleider heeft doorgespeeld, vormden voor de douaneambtenaren evenmin aanleiding om aan het eerder ingenomen standpunt te twijfelen.
4.8. Op grond van het voorafgaande dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.
4.9. De Inspecteur heeft verzocht om G als getuige te horen indien I, hoofd RDW Keuringsstation Q, als getuige zou worden gehoord. Nu I niet als getuige is gehoord, gaat het Hof voorbij aan het voorwaardelijke getuigenaanbod van de Inspecteur.
5. Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
6. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende voor de behandeling van haar beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 3,5 (waarvan 2 voor proceshandelingen bij de Rechtbank en 1,5 voor proceshandelingen bij het Hof) maal € 322 maal 1 is € 1.127.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het beroep tegen de naheffingsaanslag;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.127 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt van € 276 voor de behandeling van haar beroep bij de Rechtbank en € 422 voor de behandeling van haar beroep bij dit Hof, tezamen € 698.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen, raadsheren, in aanwezigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 10 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 december 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.