
Jurisprudentie
BG9265
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 08/1186
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2009-01-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 08/1186
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
ontheffing Flora- en faunawet, afschot damherten
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 08/1186 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening)
inzake
Stichting De Faunabescherming,
gevestigd te Amstelveen,
verzoekster,
tegen
het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland,
gevestigd te Middelburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2008 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de Faunabeheereenheid Zeeland (hierna: FbeZ) ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) verleend voor het opzettelijk verontrusten, doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van maximaal 269 damherten met gebruik van het geweer van één uur voor zonsopkomst tot twee en een half uur na zonsopkomst en van twee en een half uur voor zonsondergang tot één uur na zonsondergang in een aantal op de bij het besluit behorende kaart aangegeven gebieden binnen het natuurmonument de Kop van Schouwen. Deze ontheffing geldt voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 28 februari 2009.
Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 30 december 2008 behandeld ter zitting. Voor verzoekster zijn daar verschenen (persoon) (wnd.) voorzitter en (persoon), secretaris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. J.J. Versteeg en R. Steijn. Voor FbeZ is verschenen haar voorzitter (persoon).
II. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 9 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.
Ingevolge artikel 68, eerste lid, van de Ffw kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 15, 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74:
(…)
e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen
Ter uitvoering van onder meer artikel 68, eerste lid, van de Ffw is vastgesteld het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (hierna: het Besluit).
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit bepaalt dat als andere belangen als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de wet, zijn aangewezen:
het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.
2. Verweerder heeft bij besluit van 25 november 2005 aan FbeZ ter regulatie van de populatieomvang van damhert en in het belang van de verkeersveiligheid, ter voorkoming van schade aan – onder meer – gewassen en ter bescherming van flora en fauna, een ontheffing op grond van artikel 68 verleend voor het opzettelijk verontrusten, doden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van damhert met gebruik van het geweer in de Kop van Schouwen voor de periode van 23 november 2005 tot en met 31 december 2009.
3. De rechtbank Middelburg heeft deze ontheffing bij haar uitspraak van 28 september 2006 geschorst en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het door de Stichting De Faunabescherming tegen de ontheffing ingediende bezwaar moet nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 28 maart 2007 de uitspraak van de rechtbank Middelburg bevestigd.
4. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en daarbij de ontheffing van 22 november 2005 in stand gelaten met dien verstande dat het niveau van de populatie damhert, in het voorjaar voordat de kalveren zijn geboren, op minimaal 325 damherten gehouden moet worden.
5. Bij het bestreden besluit is ontheffing verleend in aanvulling op de bij het besluit van verweerder van 3 juli 2007 gewijzigde ontheffing. De thans bestreden ontheffing is verleend ter regulering van de populatie damherten als bedoeld in artikel 4 van het Besluit. Verweerder is er daarbij, in overeenstemming met de uitspraak van de ABRS van 28 maart 2007, en evenals in zijn besluit van 3 juli 2007, vanuit gegaan dat de draagkracht van het gebied ruimte laat voor een gezonde populatieomvang van 325 damherten. Op grond van de ontheffing van 3 juli 2007 is gestreefd naar stabilisatie van de populatie op dit aantal damherten door het jaarlijks wegnemen van de aanwas door afschot in de zogenaamde voorkeurszone, grenzend aan het beschermd natuurmonument de Kop van Schouwen.
Verweerder heeft overwogen dat uit tellingen in het voorjaar van 2008, voor de geboorte van de nieuwe kalveren, is gebleken dat de populatieomvang toen 768 damherten bedroeg. De beoogde reductie tot 325 is niet gerealiseerd omdat afschot in het voorkeursgebied wegens veiligheidsaspecten slechts beperkt mogelijk is gebleken nu een groot deel daarvan bebouwd gebied is, er campings zijn gelegen en er druk wordt gerecreëerd. Ter regulering van het aantal damherten acht verweerder het daarom wenselijk om ontheffing te verlenen voor afschot ook binnen het beschermd natuurmonument Kop van Schouwen. Om verdere uitbreiding van het aantal damherten te voorkomen is ontheffing verleend voor het afschieten van 269 damherten. Daarmee kan de huidige omvang van de populatie op 768 gestabiliseerd worden. De aanwas van het afgelopen voortplantingsseizoen wordt daarbij volledig weggenomen.
6. Verzoekster voert aan dat op geen enkele manier is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de schadehistorie afschot binnen het natuurgebied noodzakelijk maakt en dat er geen andere bevredigende oplossing is. Ook is volgens verzoekster geenszins aangetoond dat de draagkracht van het gebied wordt overschreden. Er is met name niet gebleken dat sprake is van voedseltekorten en welzijnsbedreigende situaties voor de dieren zelf of dat er sprake is van schade aan flora en fauna. Verzoekster acht niet aannemelijk dat de hertenpopulatie inmiddels al drie keer zo hoog zou zijn als het streefniveau van 325 damherten. De door FbeZ nu vastgestelde streefpopulatie van 768 is een volstrekt willekeurig aantal. Er is niet aannemelijk gemaakt waarom dit aantal wel acceptabel zou zijn en een hoger aantal niet.
Bovendien betwijfelt verzoekster of de door FbeZ uitgevoerde tellingen juist zijn. Immers slechts de meest eenvoudige methode, de gebiedsdekkende telling, is gebruikt, waarmee op zijn hoogst een trend kan worden bepaald wanneer deze telling gedurende meerdere jaren op dezelfde manier wordt herhaald, maar dit levert geen absolute aantalbepaling op. Verzoekster verwijst naar geluiden uit “het veld”, waaronder medewerkers van Staatsbosbeheer, die aannemelijk achten dat er veel minder damherten dan 768 zijn. Ook de veronderstelde jaarlijkse aanwas van 35% is onvoldoende gemotiveerd. Het rapport van Alterra “Damherten op de Kop van Schouwen” gaat uit van een jaarlijkse groei van 25% en van afvlakking van de groei op enig moment.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 4 van het Besluit is een van de belangen op grond waarvan een ontheffing als bedoeld in artikel 68 van de Ffw kan worden verleend het reguleren van de populatieomvang van dieren. Een ontheffing op grond van dit belang kan slechts worden verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.
8. Blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is de ontheffing verleend ter regulering van de populatieomvang en is de aanleiding daartoe uitsluitend gelegen in de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. De schadehistorie ter plaatse of in het omringende gebied is niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. De stelling van verzoekster dat schade niet is aangetoond treft daarom geen doel.
9. Bij het besluit op bezwaar van 3 juli 2007 is verweerder er, in overeenstemming
met de uitspraak van de ABRS van 28 maart 2007 en het in 2005 in opdracht van de provincie Zeeland door Alterra (onderdeel van Wageningen Universiteit en Researchcentrum) opgestelde rapport “Damherten op de Kop van Schouwen”, vanuit gegaan dat het draagvlak in het gebied de Kop van Schouwen wat ruimte en voedsel betreft een stand van 325 damherten toelaat. Tegen dit besluit op bezwaar van verweerder van 3 juli 2007 is geen beroep ingesteld. Dat besluit, dat ziet op de periode van 23 november 2005 tot en met 31 december 2009, staat dus in rechte vast. Uit oogpunt van rechtszekerheid is verweerder dan ook bij de in geding zijnde ontheffing terecht uitgegaan van een toelaatbare stand van 325 damherten in het gebied. Ook de voorzieningenrechter heeft voor de beoordeling van het voorliggende verzoek van dit aantal uit te gaan.
10. In het aan de aanvraag om de in geding zijnde ontheffing ten grondslag gelegde Jaarplan damhertenbeheer “Kop van Schouwen” voor de periode van 1 april 2008 tot en met 31 maart 2009, opgesteld door de Hoefdiercommissie van FbeZ, is het resultaat weergegeven van de door FbeZ in de jaren 2004 tot en met 2008 gehouden tellingen. Daaruit blijkt dat steeds op dezelfde wijze systematisch en gebiedsdekkend wordt geteld, te weten op twee dagen in drie opeenvolgende schemerperiodes, waarbij in het hele gebied, onderverdeeld in vakken, wordt geteld. Blijkens het rapport van Alterra “Damherten op de Kop van Schouwen” geeft deze telmethode niet een absoluut beeld van de populatieomvang te zien, maar kan de som van het aantal getelde damherten, na verwijdering van dubbeltellingen, een schatting van de populatie opleveren. Hiermee is in ieder geval de trend in de ontwikkeling van de populatie vast te stellen. Uit het rapport blijkt eveneens dat in het algemeen bij een dergelijke telling sprake zal zijn van een onderschatting van het totaal aantal dieren. Het resultaat van de aldus gehouden tellingen geeft te zien dat de populatie damherten is gegroeid van ongeveer 200 in 2004 tot 768 in het voorjaar van 2008. Daarbij is sprake van een jaarlijkse aanwas die groter is dan de theoretisch veronderstelde jaarlijkse aanwas van 35%.
11. De voorzieningenrechter ziet in de door verzoekster opgeworpen twijfel ten aanzien van de zorgvuldigheid van en de juistheid van de uitkomst van de tellingen, onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat verweerder deze tellingen niet aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Verzoekster heeft immers haar stellingen niet behoorlijk onderbouwd. Zij heeft tegenover de tellingen van de FbeZ geen tellingen met een andere uitkomst geplaatst. Een enkele verwijzing naar de mening van niet nader genoemde medewerkers van Staatsbosbeheer of bewoners van het gebied, is daartoe onvoldoende. Bovendien heeft de directeur van Staatsbosbeheer, mede namens de Vereniging Natuurmonumenten, in een brief van 11 december 2008 aan verweerder gereageerd op de geuite twijfels over de juistheid van de tellingen. Daarbij heeft genoemde directeur meegedeeld dat er geen aanwijzingen zijn voor een onjuiste telprocedure of foutieve telresultaten. Hij baseert zich hierbij op navraag over het verloop van de telling en het resultaat daarvan bij diverse medewerkers van beide organisaties.
Het rapport van Alterra gaat uit van een jaarlijkse netto groei van de populatie van 25% of meer. Nu daarnaast uit de tellingen is gebleken dat feitelijk een grotere aanwas dan 35% plaatsvindt heeft verweerder kunnen uitgaan van een jaarlijkse aanwas van 35%.
De door verzoekster uitgesproken twijfel aan de betrouwbaarheid van de tellingen omdat de aan de telling deelnemende jagers belang zouden hebben bij dubbeltelling, acht de voorzieningenrechter voldoende weerlegd door de samenstelling van de totale groep tellers, die afkomstig zijn uit - onder meer - verschillende belangengroeperingen. Daarbij zijn naast leden van de Hoefdiercommissie en de Wildbeheereenheid, vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de regionale vogelwerkgroep, het Regionaal Bijstandsteam Genadeschot, de provincie Zeeland en FbeZ alsmede belangstellenden, waaronder bewoners van het gebied.
12. Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat thans de populatie damherten op de Kop van Schouwen tenminste 768 bedraagt. Bij afschot van 269 damherten zal de populatie damherten nog steeds ruim boven de uit een oogpunt van draagkracht van het gebied maximale populatie van 325 blijven. Dat leidt tot de conclusie dat de verwachting bestaat dat het bestreden besluit bij de heroverweging op het bezwaar in stand zal blijven. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2008 door mr. W.M.P. van Alphen als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer als griffier.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: 8 januari 2009