Jurisprudentie
BG9218
Datum uitspraak2009-03-03
Datum gepubliceerd2009-03-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/13565 B
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-03-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/13565 B
Statusgepubliceerd
Indicatie
OM-cassatie. Beklag. Gevoelige gegevens. Art. 126nd Sv. Het OM heeft i.h.k.v. een strafrechtelijk onderzoek gevorderd dat het ziekenhuis identiteitsgegevens zal verstrekken. In cassatie staat de vraag centraal of de verzochte gegevens gegevens zijn a.b.i. art. 126nd.2 derde volzin Sv. HR: uit de wetgeschiedenis volgt dat niet alleen gegevens die de gezondheid van een persoon direct betreffen maar ook gegevens waaruit informatie over de gezondheid van een persoon kan worden afgeleid gegevens zijn waarop art. 126nd.2 derde volzin Sv het oog heeft. Het oordeel van de Rb dat uit de identiteitsgegevens van personen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld, indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen kan worden afgeleid, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Conclusie anoniem
Nr. 07/13565 B
Mr. Machielse
Zitting 6 januari 2009
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1. De Rechtbank Zutphen heeft op 20 november 2007 het beklag ex art. 552a Sv van [klaagster] gegrond verklaard.
2. Mr. A.C.L. Van Holland, officier van justitie te Zutphen, heeft cassatie ingesteld. Mr. L. Plas, plaatsvervangend officier van justitie in het arrondissement Zutphen, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. De officier van justitie heeft primair van klaagster gevorderd gegevens te verstrekken over de personen die zich op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 en 11.00 uur bij het laboratorium van het ziekenhuis, locatie [B] te [plaats], hebben gemeld. Subsidiair heeft de officier gevorderd gevoelige informatie te verstrekken maar dan met betrekking tot een beperktere periode. Meer subsidiair vorderde de officier informatie te verstrekken m.b.t. de vraag of een bepaald persoon zich op die dag bij het laboratorium heeft vervoegd. De vordering is gebaseerd op art. 126nd Sv, subsidiair, nadat machtiging van de rechter-commissaris was verkregen, op art. 126nf Sv.
3.2. In een schriftelijke notitie van 25 oktober 2007, inhoudende het standpunt van het OM schrijft de officier:
"Primair ben ik van mening dat de gevorderde gegevens op basis van artikel 126nd Sv moeten worden verstrekt door het ziekenhuis. Het enige wat het onderzoeksteam wil weten is:
de identiteit van de personen die op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 en 11.00 uur zich bij de afdeling Laboratorium hebben gemeld in het [A] ziekenhuis, lokatie [B] in [plaats]"
Op geen enkele wijze valt in te zien door het voldoen aan de vordering door het ziekenhuis medische gegevens dan wel gegevens over de gezondheid van personen bekend wordt. Het enige dat de politie te weten komt is dat er een bepaalde groep personen tussen een bepaald tijdstip bij het laboratorium in het [A] ziekenhuis zijn geweest. Dit zegt absoluut niets over de gezondheid van die personen. Zij kunnen voor een zeer ernstige ziekte naar dit laboratorium gaan, het kan gaan om een controle onderzoek, het kan gaan om een eenmalige check et cetera. Deskundigen zullen ongetwijfeld nog meer redenen kunnen verzinnen. De gegevens over dit soort bezoeken wegen niet zwaarder dan bijvoorbeeld het weten of iemand elektronische betalingen bij een bepaald bedrijf heeft gedaan."
Tijdens het onderzoek in raadkamer op 8 november 2007 heeft de officier als volgt verklaard:
"Het ziekenhuis stelt dat uit de te verstrekken gegevens valt op te maken wie er wanneer en waarom in het ziekenhuis is geweest. De gegevens zeggen echter niets over de te verlenen medische hulp of de gezondheid van de personen. Het gaat er alleen om wie zich bij de afdeling laboratorium hebben gemeld. Artikel 126nd Sv. ziet op het hier gevraagde. Het zijn gegevens met betrekking tot de aanwezigheid ter plaatse. De eerste vordering die gedaan is, is juist. Deze ziet op niet gevoelige gegevens.Naderhand heeft de rechter-commissaris een machtiging ex artikel 126nf Sv. verleend. Het verschoningsrecht ziet slechts op in vertrouwen meegedeelde gegevens. Hier is er sprake van het noemen van een naam aan de balie bij het laboratorium. Iedereen die wel eens in het ziekenhuis komt weet dat het heel open is. Bij het aanmelden staat de volgende melder vaak al achter je. Als bezoeker aan het laboratorium weetje niet waarvoor iemand anders daar is. Zijn dit gegevens die in vertrouwen worden meegedeeld? Nee. Indien u van oordeel bent dat het verschoningsrecht daarop wel van toepassing is, wil ik u verzoeken een belangenafweging te maken. Ik wil wijzen op een recent arrest van de Hoge Raad, namelijk van 30 oktober 2007, waarin wordt geconcludeerd dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren. Het is gepubliceerd onder LJN BA5665. In het onderhavige geval gaat het om een onderzoek naar moord. De rechtsorde is geschokt. In dit onderzoek is het noodzakelijk te weten of een bepaald persoon wel of niet ergens is geweest. Het is een controle van het alibi. Meer kan ik er niet over zeggen. Mijn inziens is er sprake van een zeer geringe inbreuk van de privacy van de personen.
Mijn conclusie is dat het geen gevoelige gegevens betreft, dus dat artikel 126nd van toepassing is. Indien de rechtbank mocht oordelen dat het wel om gevoelige gegevens gaat, dan is artikel 126nf van toepassing. Indien uw rechtbank bovendien van oordeel mocht zijn dat de gegevens onder het medisch beroepsgeheim vallen, dan concludeer ik dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie, die het doorbreken van het medisch beroepsgeheim rechtvaardigt."
De officier is kennelijk van de opvatting uitgegaan dat een gevoelig gegeven betreffende de gezondheid in vertrouwen meegedeelde informatie is die rechtstreeks betrekking heeft op de gezondheid van een persoon.
3.3. De rechtbank heeft de gegrondverklaring van het beklag als volgt gemotiveerd:
"6. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde informatie in alle varianten zal vallen onder het bereik van het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim omvat immers alle gegevens, die een arts in de uitoefening van zijn beroep over de patiënt te weten komt. Daaronder vallen in beginsel ook niet medische gegevens en dus zeker medisch getinte gegevens als de identiteit van diegenen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld. Klaagster komt (als ziekenhuis) in dit kader in beginsel een beroep op een van de arts afgeleid verschoningsrecht toe.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gegevens waarvan uitlevering door de officier van justitie is verzocht niet kunnen worden gevorderd op basis van artikel 126nd WvSv. De gevorderde gegevens zijn persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid in de zin van artikel 126nd, lid 2, derde volzin, WvSv. Uit de gevorderde gegevens kan immers indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen worden afgeleid.
8. Op grond van artikel 126nf, eerste lid, WvSv. kan de officier van justitie, in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, WvSv., dat gezien de aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gevoelige gegevens, deze gegevens vorderen.
9. Het opsporingsonderzoek in het kader waarvan de vordering ex artikel 126nf WvSv. door de officier van justitie is gedaan betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid WvSv., dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft teweeggebracht. Dat het belang van het onderzoek de uitlevering van de gegevens dringend vorderde is echter niet gebleken en zelfs niet naar behoren toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling van het klaagschrift is integendeel naar voren gekomen, dat andere opsporingsmiddelen om het doel te bereiken dat met de vordering ex artikel 126nf WvSv. is beoogd, nog voorhanden zijn, althans niet zijn uitgeput, waaronder een nog te organiseren fotoconfrontatie. Onder deze omstandigheden had de officier van justitie de verstrekking van betreffende gevoelige gegevens niet van klaagster mogen vorderen. Geen bespreking behoeft aldus de vraag of in de onderhavige zaak in de zin van HR 9 mei 2006, LJN: AV2386, al dan niet kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarbij het beroepsgeheim moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding."
3.4. De kern van de voorgestelde klacht is dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vordering betrekking had op gevoelige gegevens. Omdat er geen sprake was van gevoelige gegevens zou in plaats van art. 126nf Sv art. 126nd Sv van toepassing zijn, hetgeen zou betekenen dat de rechtbank de vraag of zich uitzonderlijke omstandigheden voordeden op grond waarvan de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht niet terzijde had kunnen laten.
3.5. De genoemde artikelen hebben, voorzover relevant, de volgende inhoud:
"Artikel 126nd
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.
(...)
Artikel 126nf
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
4. Artikel 126nd, derde tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 96a Sv waarnaar de tweede volzin van het tweede lid van artikel 126nd en van artikel 126nf Sv verwijst luidt als volgt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
2. Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
3. Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
a. de personen bedoeld bij artikel 217;
b. de personen bedoeld bij artikel 218, voorzover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
c. de personen bedoeld bij artikel 219, voorzover de uitlevering hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
(...) "
3.6. Het verschil tussen art. 126nd en art. 126nf Sv is dus dat het laatste het mogelijk maakt om ook de zogenaamde gevoelige gegevens te vorderen. De artikelen 126nd en 126nf Sv zijn oorspronkelijk ingevoegd bij Wet van 18 maart 2004, Stb. 2004, 109 (Wet vorderen gegevens financiële sector). Ook die wet stelde in het nieuwe artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, dat de vordering financiële gegevens geen betrekking kan hebben op persoonsgegevens betreffende iemands politieke gezindheid, gezondheid (etc.). De Memorie van toelichting bij dit voorstel schreef dat zulke gegevens vanwege hun aard direct raken aan de persoonlijke levenssfeer. Zo zouden ook geen gegevens mogen worden gevorderd over de betaling van contributie aan levensbeschouwelijke of politieke organisaties.(1)
De gegevens die gevorderd kunnen worden op basis van artikel 126nd Sv vormen volgens de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel dat is uitgemond in de Wet bevoegdheid vorderen gegevens(2) een soort restcategorie, tussen de identificerende gegevens van art. 126nc Sv en de gevoelige gegevens in:
"Het gaat bijvoorbeeld om gegevens over diensten die verleend zijn, zoals de duur, de data, de plaats en de aard van de dienstverlening en rekening- en betalingsgegevens. Deze gegevens kunnen van veel belang zijn wanneer het opsporingsonderzoek verder gevorderd is. Ze zijn van belang om zicht te kunnen verkrijgen op bepaalde gebeurtenissen en op het gedrag of het patroon van gedragingen van een persoon: zijn reisgedrag, de plaatsen waar hij verblijft, de duur van zijn verblijf, zijn financiële transacties, of de lading van voertuigen waarbij hij betrokken is. Deze gegevens zijn meeromvattend en kunnen meer blootgeven van iemands persoonlijk leven dan identificerende gegevens."(3)
Dezelfde memorie geeft de volgende omschrijving van gevoelige gegevens:
"Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens, bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens: gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Gevoelige gegevens zijn gegevens die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Om die reden dient de bevoegdheid aan zwaardere voorwaarden te zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens."(4)
Tijdens de mondelinge beraadslaging over dit wetsvoorstel legde Minister Donner uit dat het algemeen aanvaard is dat het feit dat iemand patiënt is van een dokter op zichzelf al een gevoelig gegeven is.(5) De zogenaamde gevoelige gezondheidsgegevens moeten dus volgens de minister niet in die zin beperkt worden opgevat dat zij informatie bevatten over de gezondheidstoestand van iemand. Het enkele gegeven dat een persoon heeft gekozen voor een bepaalde arts is volgens de minister al voldoende om als gevoelig te worden aangemerkt.
3.7. Het voorgaande brengt ons bij de Wet bescherming persoonsgegevens (Wet van 6 juli 2000, Stb. 2000, 302; Wbp). Een persoonsgegevens is volgens art. 1, aanhef en onder a Wbp elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een aantal malen is in de wetsgeschiedenis van de Wet bevoegdheid vorderen gegevens verwezen naar artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens, dat de volgende inhoud heeft:
"De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag."
Deze bepaling is in de Memorie van toelichting op het voorstel dat heeft geleid tot de Wbp als volgt toegelicht:
"Conform het huidige artikel 1 BGG(6) wordt in artikel 16 gesproken over persoonsgegevens "betreffende" een aantal met name genoemde categorieën. Hiermee wordt beoogd aan te sluiten bij het thans geldende recht. Zoals de Registratiekamer terecht in zijn advies opmerkt, wordt daarbij uitgegaan van een onderscheid tussen "direct" en "indirect" gevoelige gegevens. Afgezien van gegevens die als zodanig betrekking hebben op een gevoelig kenmerk - aangeduid als "direct" gevoelige gegevens - worden tot de gevoelige gegevens ook gerekend de gegevens die weliswaar als zodanig daarop geen betrekking hebben, maar waaruit wel de aanwezigheid van een gevoelig kenmerk rechtstreeks kan worden afgeleid. Een eerder genoemd voorbeeld van het laatste is de administratie van een kerkgenootschap waarin alle namen en adressen van de leden zijn opgenomen. Weliswaar hebben deze namen en adressen op zichzelf beschouwd geen betrekking op een gevoelig kenmerk, doch uit de opneming van deze gegevens in de administratie van het kerkgenootschap vloeit dwingend voort dat het gaat om gegevens betreffende de godsdienstige overtuiging van betrokkenen. Noodzakelijk is wel dat er een rechtstreeks verband is. Gegevens die hooguit een indicatie geven dat het om een gevoelig kenmerk zou kunnen gaan, vallen - zoals de Registratiekamer terecht stelt - buiten de reikwijdte van de bijzondere regeling voor gevoelige gegevens. Voor een nadere uiteenzetting zij verwezen naar de nota van toelichting van het BGG." (7)
Alvorens het BGG aan te snijden verdient nog één bepaling in de Wbp enige aandacht. Artikel 21 Wbp geeft uitzonderingen op de regel dat het verboden is om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken. Een van die uitzonderingen ziet onder meer op instellingen voor gezondheidszorg voorzover die verwerking met het oog op het beheer van de instelling noodzakelijk is. Onder beheer dient niet alleen te worden begrepen het verwerken van gegevens omtrent gezondheid met het oog op de behandeling, maar ook met het oog op de waarborgen van de kwaliteit van de zorg bijvoorbeeld door intercollegiale toetsing door hulpverleners en met het oog op de betaling van rekeningen voor medische behandeling.(8)
Vooral het laatste onderdeel is in dit verband interessant. Ik kan mij zeer goed voorstellen dat een instelling voor gezondheidszorg gelet op de facturering een financiële administratie moet voeren waarin medische verrichtingen verbonden worden aan te betalen bedragen. In veel gevallen zal de medische verrichting in die administratie zodanig gespecificeerd moeten zijn dat daaruit direct conclusies kunnen worden getrokken over de gezondheidstoestand van degeen dien het betreft. Maar noodzakelijk is dat niet. Dat aan een patiënt een consult van een arts in rekening wordt gebracht zegt niets over de inhoud van het gesprek dat de patiënt met de arts heeft gehad. Toch neem ik aan dat het onderdeel van de administratie waaruit is op te maken welke patiënt met welke arts wanneer een gesprek heeft gehad onder deze laatste categorie van gevoelige gegevens valt waarvan artikel 21 bij wijze van uitzondering verwerking toestaat.
3.8. Artikel 1 van het BGG had de volgende inhoud:
"Persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, seksualiteit of intiem levensgedrag, alsmede persoonsgegevens van medische, psychologische, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke aard mogen in persoonsregistraties niet zijn opgenomen dan voor zover dit bij wet is bepaald dan wel in dit besluit is toegestaan."
In de Nota van toelichting bij het BGG is het volgende opgenomen aangaande de gevoelige gegevens:
"Als gevoelige gegevens kunnen worden aangemerkt gegevens die als zodanig betrekking hebben op godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, seksualiteit of intiem levensgedrag, dan wel gegevens die als zodanig van medische, psychologische, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke aard zijn. Het gevoelig karakter vloeit rechtstreeks uit deze gegevens zelf voort. Deze gegevens kunnen dan ook worden aangemerkt als direct gevoelige gegevens. Met "een persoonsgegeven betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging" als zodanig wordt gedoeld op bij voorbeeld het gegeven dat iemand een katholieke geloofsovertuiging heeft dan wel hindoestaan is, maar ook het gegeven dat iemand geen godsdienstige geloofsovertuiging heeft. Ook de registratie van het gegeven "zwarte huidskleur" kan als een registratie van een direct gevoelig gegeven betrekking hebbend op ras, worden aangemerkt. In deze gevallen kan er geen misverstand over bestaan dat het om een gevoelig gegeven gaat.
Als persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid enz. kunnen onder omstandigheden ook die gegevens worden aangemerkt, die weliswaar zelf daaromtrent geen informatie verschaffen maar uit de vastlegging waarvan dergelijke informatie wel rechtstreeks kan worden afgeleid (zie tevens Kamerstukken II 1984/85, 19 095, nrs. 1-3, blz. 38). Deze gegevens kunnen eveneens als direct gevoelig worden beschouwd. Uit de opneming van deze gegevens vloeit immers als gevolg van bijkomende omstandigheden rechtstreeks en dwingend een gevoelig karakter voort. Dit criterium moet strikt geïnterpreteerd worden in die zin dat het gevoelig karakter met zekerheid of met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit de opneming van het gegeven in het register moet kunnen worden afgeleid.
(...)
Buiten de reikwijdte van dit besluit vallen de gegevens uit de opneming waarvan niet zonder meer een gevoelig karakter kan worden afgeleid. Deze gegevens kunnen worden aangemerkt als indirect gevoelige gegevens. Er is in dergelijke gevallen sprake van hooguit een indicatie dat het gegeven een gevoelig karakter kan hebben. Indien bij voorbeeld een diëtiste ten aanzien van alle patiënten hun specifieke voedingsbehoeften registreert (bij voorbeeld vegetarisch, zoutarm enz.) ten einde daarmee rekening te kunnen houden bij het voorschrijven van een dieet, zal uit het opnemen van het gegeven dat iemand kosjer eet niet direct en dwingend een gevoelig karakter voortvloeien."(9)
Eerlijk gezegd vind ik dit laatste voorbeeld niet bepaald sterk. Ten eerste al niet omdat het dieet dat aan iemand wordt voorgeschreven iets zegt over diens gezondheidstoestand, in de tweede plaats omdat toch uit het gegeven dat iemand koosjer wil eten met een zeer ruime mate van waarschijnlijkheid is af te leiden dat deze persoon joods is. En dat lijkt mij een gevoelig persoonsgegeven. Als men al met de Minister van mening zou zijn dat dit gegeven op zichzelf nog niet gevoelig zou zijn, zou ik mij toch kunnen voorstellen dat de vordering aan de diëtiste om de namen te geven van alle personen die volgens haar administratie koosjer dan wel halal willen eten de wenkbrauwen doet fronsen.
3.9. De verzameling en verwerking van gevoelige gegevens kan op zichzelf al een inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer, maar een ingrijpender indruk komt in het verschiet wanneer de overheid in het kader van de uitvoering van een van haar taken zulke gegevens gaat vorderen. Misschien heeft dit voortschrijdende besef ook wel ten grondslag gelegen aan de uitlating die de Minister heeft gedaan tijdens de mondelinge beraadslaging over het voorstel van wet bevoegdheid vorderen gegevens. Wat de Minister toen heeft aangegeven, te weten dat het feit dat iemand patiënt is van een dokter op zichzelf al een gevoelig gegeven is, lijkt mij ook in de onderhavige zaak richtinggevend. Het feit dat men patiënt is bij een bepaalde arts zegt nog helemaal niets over de actuele gezondheidstoestand van de patiënt, maar is volgens de bewindsman kennelijk al wel voldoende verkleefd met de persoonlijke levenssfeer om tot gevoelig gegeven te kunnen worden bestempeld. Sterker wordt het wanneer men zijn arts daadwerkelijk raadpleegt. Uit dat enkele gegeven zou men redelijkerwijs al af kunnen leiden dat er in de beleving van de patiënt in ieder geval, iets met zijn gezondheid aan de hand is. De inhoud van gesprekken die de arts met zijn patiënten voert zijn natuurlijk nog gevoeliger.
3.10. Gelet op deze uitlating van de Minister ben ik van oordeel dat ook het feit dat men een bezoek brengt aan een laboratorium van een ziekenhuis en aldaar wordt geregistreerd een gevoelig gegeven is. Ik neem daarbij in aanmerking dat de bekendheid met het gegeven dat iemand een bezoek heeft gebracht aan een instelling voor gezondheidszorg aanleiding kan geven voor nadere vragen over de inhoud van die contacten, waarover de hulpverlener met een beroep op zijn geheimhouding nu juist niet heeft willen spreken. Stel dat de hulpverlener wel verplicht zou zijn op vordering van de officier van justitie deze in te lichten over het al dan niet ingeschreven zijn als patiënt bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg van een persoon die door de politie wordt verdacht van een ernstige zedendelict. De verleiding zal dan wel erg groot zijn om aan deze patiënt, eenmaal aangehouden, allerlei vragen te stellen over de inhoud van de behandeling of de contacten met de instelling, in de hoop op deze wijze meer te weten te komen over de achtergronden van de verdachte die van belang zouden kunnen zijn voor de opheldering van de zaak. Aan die verleiding moeten politie en justitie niet worden blootgesteld.
De vordering van informatie of een bepaalde persoon op een bepaald moment een bezoek heeft gebracht aan een instelling van gezondheidszorg, zoals aan het laboratorium van een ziekenhuis, betreft daarom naar mijn oordeel een gevoelig gegeven betreffende de gezondheid. Zo een vordering mag enkel worden gedaan als het belang van het onderzoek dat dringend vordert. De rechtbank heeft, uitgaande van de toepasselijkheid van artikel 126nf Sv, beslist dat aan deze eis in ieder geval niet was voldaan. In cassatie wordt dit laatste niet bestreden.
Het oordeel van de rechtbank dat de vordering betrekking had op gevoelige gegevens geeft naar mijn mening geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting en acht ik evenmin onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
3.11. Tot slot heb ik mij nog wel de vraag gesteld of de situatie die aan de steller van het middel voor ogen staat, te weten dat de gevorderde gegevens geen gevoelige gegevens zijn, maar wel onder het verschoningsrecht zouden kunnen vallen, zich wel kan voordoen. Zie ik goed dan kan aan een verschoningsgerechtigde geen bevel tot uitlevering worden gedaan van voorwerpen, geschriften et cetera die onder zijn verschoningsrecht vallen. Vorderen de justitiële autoriteiten toch de uitlevering van voorwerpen waarvan een verschoningsgerechtigde beweert dat deze onder zijn verschoningsrecht vallen, dan zal vervolgens tot inbeslagneming van voorwerpen moeten worden overgegaan waarna de rechtbank in een beklagprocedure zal dienen te beslissen. Maar wat nu als gegevens gevorderd worden? Gegevens die onder het verschoningsrecht vallen kunnen evenmin onderwerp zijn van de toepassing van de voorgestelde vorderingsbevoegdheden.(10) Als een verschoningsgerechtigde beweert dat deze gegevens onder het verschoningsrecht vallen rest niets anders dan over te gaan tot inbeslagneming van de gegevensdragers, bijvoorbeeld van het papier waarop de gegevens zijn neergeschreven.
In de daaropvolgende procedure zal dan een klaagschrift tegen de inbeslagneming van de gegevensdrager kunnen worden ingediend. De rechtbank zal hebben te beslissen of de gegevens onder het verschoningsrecht vallen en zo ja of niet onder bijzondere omstandigheden het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven de belangen die door het verschoningsrecht worden ingediend. Als aan een verschoningsgerechtigde geen bevel tot uitlevering mag worden gegeven van gegevens die onder het verschoningsrecht vallen dan kan bij de beoordeling van de rechtmatigheid van dat bevel ook niet aan de orde komen of dat bevel desalniettemin toch mag worden gegeven als bijzondere omstandigheden de waarheidsvinding boven het verschoningsrecht plaatsen. Uiteindelijk zou het erop neerkomen dat verschoningsgerechtigde zo gedwongen zou worden om zich uit te spreken en de gegevens mede te delen. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest.
4. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Kamerstukken II 2001/02, 28353, nr. 3, p. 13.
2 Wet van 16 juli 2005, Stb. 2005, 390.
3 Kamerstukken II 2003/04, 29441, nr. 3, p. 8.
4 Kamerstukken II 2003/04, 29441, nr. 3, p. 10, p. 22.
5 Handelingen II 14-821.
6 AM: Besluit gevoelige gegevens van 19 februari 1993 (Stb. 1993, 158).
7 Kamerstukken II 1997/98, 25892, nr. 3, p. 101.
8 Kamerstukken II 1997/98, 25892, nr. 3, p. 110.
9 Stb. 1993, 158, p. 6 e.v.
10 Kamerstukken II 2003/04, 29441, nr. 3, p. 22.
Uitspraak
3 maart 2009
Strafkamer
nr. 07/13565 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen van 20 november 2007, nummer RK 07/544, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadslieden van de klaagster, mr. D.J.P. van Barneveld en mr. A.S. ten Doesschate, beiden advocaat te Zwolle, hebben het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door het Openbaar Ministerie gevorderde gegevens persoonsgegevens zijn als bedoeld in art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv (hierna: gevoelige gegevens).
2.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"1. Op 3 september 2007 heeft klaagster, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, een vordering verstrekking historische gegevens ex artikel 126nd/ 126ud, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv.) van de officier van justitie ontvangen. Bij deze vordering werd van klaagster verlangd de bij haar geregistreerde identiteitsgegevens te verstrekken van de personen die op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 uur en 11.00 uur zich bij de afdeling Laboratorium in het [A] ziekenhuis, locatie [B] te [plaats], hebben gemeld en die daar zijn behandeld.
2. Nadat klaagster had laten weten dat en waarom zij niet aan voornoemde vordering zou voldoen, heeft de officier van justitie op 21 september 2007 verstrekking van bedoelde gegevens subsidiair doen steunen op basis van een vordering verstrekking gevoelige gegevens ex artikel 126nf/126uf WvSv. en daarbij de vordering beperkt tot de identiteitsgegevens van de personen die op donderdag 21 juni 2007 tussen 08.15 uur en 9.30 uur zich bij de afdeling Laboratorium in het [A] ziekenhuis, locatie [B] te [plaats], hebben gemeld en die daar zijn behandeld.
(...)
5. Tijdens de mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft de officier van justitie meer subsidiair de omvang van de gevorderde gegevens verder beperkt in die zin dat klaagster zou kunnen volstaan met beantwoording van de vraag of een met name vermelde persoon zich op donderdag 21 juni 2007 tussen 07.00 en 11.00 uur heeft gemeld in één van de lokaties van de [A] ziekenhuizen in [plaats].
(...)
6. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde informatie in alle varianten zal vallen onder het bereik van het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim omvat immers alle gegevens, die een arts in de uitoefening van zijn beroep over de patiënt te weten komt. Daaronder vallen in beginsel ook niet medische gegevens en dus zeker medisch getinte gegevens als de identiteit van diegenen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld. Klaagster komt (als ziekenhuis) in dit kader in beginsel een beroep op een van de arts afgeleid verschoningsrecht toe.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gegevens waarvan uitlevering door de officier van justitie is verzocht niet kunnen worden gevorderd op basis van artikel 126nd WvSv. De gevorderde gegevens zijn persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid in de zin van artikel 126nd, lid 2, derde volzin, WvSv. Uit de gevorderde gegevens kan immers indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen worden afgeleid.
8. Op grond van artikel 126nf, eerste lid, WvSv. kan de officier van justitie, in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, WvSv., dat gezien de aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gevoelige gegevens, deze gegevens vorderen.
9. Het opsporingsonderzoek in het kader waarvan de vordering ex artikel 126nf WvSv. door de officier van justitie is gedaan betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid WvSv., dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde heeft teweeggebracht. Dat het belang van het onderzoek de uitlevering van de gegevens dringend vorderde is echter niet gebleken en zelfs niet naar behoren toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling van het klaagschrift is integendeel naar voren gekomen, dat andere opsporingsmiddelen om het doel te bereiken dat met de vordering ex artikel 126nf WvSv. is beoogd, nog voorhanden zijn, althans niet zijn uitgeput, waaronder een nog te organiseren fotoconfrontatie. Onder deze omstandigheden had de officier van justitie de verstrekking van betreffende gevoelige gegevens niet van klaagster mogen vorderen. Geen bespreking behoeft aldus de vraag of in de onderhavige zaak in de zin van HR 9 mei 2006, LJN: AV2386, al dan niet kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarbij het beroepsgeheim moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding."
2.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 126nd, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging."
- art. 126nf, eerste en tweede lid, Sv:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing."
- art. 16 Wet bescherming persoonsgegevens:
"De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag."
2.4.1. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (Stb. 390) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"4.4 Bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens (...).
Voorgesteld wordt in het Wetboek van Strafvordering een bevoegdheid op te nemen tot het vorderen van gevoelige gegevens. Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens, bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens: gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Gevoelige gegevens zijn gegevens die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Om die reden dient de bevoegdheid aan zwaardere voorwaarden te zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens." (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 10)
2.4.2. Bij de mondelinge behandeling van het onder 2.4 genoemde wetvoorstel antwoordde de Minister van Justitie op vragen van leden van de Tweede Kamer:
"Het is algemeen aanvaard dat het feit dat iemand patiënt is van een dokter op zichzelf al een gevoelig gegeven is." (Handelingen II, 27 oktober 2004, TK 14-821)
2.4.3. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de Wet bescherming persoonsgegevens houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Afgezien van gegevens die als zodanig betrekking hebben op een gevoelig kenmerk - aangeduid als "direct" gevoelige gegevens - worden tot de gevoelige gegevens ook gerekend de gegevens die weliswaar als zodanig daarop geen betrekking hebben, maar waaruit wel de aanwezigheid van een gevoelig kenmerk rechtstreeks kan worden afgeleid. Een eerder genoemd voorbeeld van het laatste is de administratie van een kerkgenootschap waarin alle namen en adressen van de leden zijn opgenomen. Weliswaar hebben deze namen en adressen op zichzelf beschouwd geen betrekking op een gevoelig kenmerk, doch uit de opneming van deze gegevens in de administratie van het kerkgenootschap vloeit dwingend voort dat het gaat om gegevens betreffende de godsdienstige overtuiging van betrokkenen." (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr.3, p. 101)
2.4.4. Uit de weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat niet alleen gegevens die de gezondheid van een persoon direct betreffen maar ook gegevens waaruit informatie over de gezondheid van een persoon kan worden afgeleid, gegevens zijn waarop art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv het oog heeft.
Het oordeel van de Rechtbank dat uit de identiteitsgegevens van personen die zich voor enige vorm van medische hulp of informatie bij een ziekenhuis hebben gemeld, indirect informatie over de gezondheid van de betreffende personen kan worden afgeleid en daarom gegevens zijn betreffende de gezondheid in de zin van art. 126nd, tweede lid, derde volzin, Sv geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2009.