
Jurisprudentie
BG9166
Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1743 ZW + 07/3248 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1743 ZW + 07/3248 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Na intrekking WAO-uitkering (minder dan 15% arbeidsongeschikt). Ziekmelding vanuit WW-uitkering. Weigering ziekengeld. Terugvordering- en invordering van aan appellant betaald ziekengeld.
Uitspraak
07/1743 ZW en 07/3248 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 12 februari 2007, 06/2631 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 24 april 2007, 06/3140 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.T.N. Whiterod, advocaat te Utrecht, in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gevoegd ter zitting behandeld op 26 november 2008. Namens appellant is verschenen mr. B.J. Blindenbach, kantoorgenoot van mr. Whiterod. Het Uwv heeft zich in zaak 07/1743 ZW laten vertegenwoordigen door mr. E.P. Knollema en in zaak 07/3248 ZW door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant, voorheen werkzaam als sloper voor 40 uur per week, is per 12 november 1977 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Deze uitkering is per 30 december 2003 ingetrokken omdat appellant met zijn beperkingen in staat werd geacht met door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies een zodanig loon te verdienen dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het betreffende besluit staat in rechte vast.
1.2. Op 3 januari 2005 heeft appellant, die toen een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld. Na meerdere (spreekuur)contacten met appellant heeft de verzekeringsarts hem op 12 september 2005 telefonisch meegedeeld dat hij per 19 september 2005 in staat wordt geacht de in het kader van de WAO-beoordeling in 2003 geselecteerde functies te vervullen. Bij besluit van 13 september 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant per 19 september 2005 verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken. In het kader van het tegen het besluit van 13 september 2005 gemaakte bezwaar is appellant onderzocht door bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven, die het primaire oordeel bevestigde. Bij besluit van 23 mei 2006 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
19 september 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Bij besluit van 7 december 2005 heeft het Uwv wederom geweigerd appellant op en na 19 september 2005 uitkering ingevolge de ZW te verstrekken. Bij besluit van eveneens 7 december 2005 heeft het Uwv van appellant een bedrag van
€ 2.329,65 aan over de periode van 19 september 2005 tot en met 20 november 2005 onverschuldigd betaald ziekengeld teruggevorderd. Tegen beide besluiten is namens appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juli 2006 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van 7 december 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep voor zover dit was gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de beëindiging van het ziekengeld per 19 september 2005 gegrond verklaard, bestreden besluit 2 in zoverre vernietigd, het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van bestreden besluit 2 en bepalingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
07/1743 ZW
3. Namens appellant is in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 aangevoerd dat hij vanwege zijn klachten en beperkingen de functies niet kan vervullen. Appellant stelt zich op het standpunt dat de heroverweging in bezwaar onvoldoende is geweest. Appellant meent dat de huisarts en de cardioloog onvoldoende in staat en in de gelegenheid zijn gesteld de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde vragen te beantwoorden en dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de door appellant ingebrachte medische gegevens. Voorts meent appellant dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de omstandigheid dat voor een van de functies een opleiding moet worden gevolgd in het kader van de ZW wel relevant is, nu die opleiding onderdeel is van de functie en appellant die opleiding niet kan volgen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. In de thans te beoordelen zaak betekent het voorgaande dat ter zake van appellants ziektegeval van 3 januari 2005 als maatstaf dient te worden aangelegd de functies die ten grondslag liggen aan de schatting per 30 december 2003. Zoals de Raad eerder heeft overwogen dient onder 'zijn arbeid' in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van die functies afzonderlijk. De verzekerde is in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW pas ongeschikt voor 'zijn arbeid', als hij ongeschikt is alle eerder in het kader van de WAO geselecteerde en gangbare functies te vervullen. Het kunnen vervullen van slechts één van die functies is voldoende voor het oordeel dat de verzekerde geschikt is voor 'zijn arbeid'.
4.2. De Raad is anders dan appellant van oordeel dat bestreden besluit 1 op een adequate medische onderbouwing berust. Weliswaar kan het standpunt van appellant dat het primaire medische onderzoek niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed worden onderschreven, doch dit gebrek is in de bezwaarschriftprocedure ruimschoots gerepareerd. Bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven heeft appellant onderzocht en informatie gevraagd aan en verkregen van de huisarts en de behandelend cardioloog. Greven heeft die informatie duidelijk kenbaar verwerkt in zijn tweede, zeer uitvoerige en zorgvuldig gemotiveerde rapport. Appellant heeft noch in beroep, noch in hoger beroep medische informatie ingebracht die twijfel zou kunnen wekken aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Dat appellant zich in november 2005 weer heeft ziek gemeld en vanaf december 2005 weer ziekengeld heeft ontvangen, hetgeen nadien heeft geleid tot een heropening van zijn WAO-uitkering, kan in aanmerking genomen de verklaring van de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad aangaande de gang van zaken na de ziekmelding van november 2005 niet tot de conclusie leiden dat appellant op
19 september 2005 arbeidsongeschikt was.
5. Hetgeen onder 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard. Aangevallen uitspraak 1 dient dan ook te worden bevestigd.
07/3248 ZW
6. Namens appellant is, voor zover thans nog van belang, in het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 aangevoerd dat bestreden besluit 2 niet een besluit tot terugvordering en invordering van teveel betaald ziekengeld is. Bovendien acht appellant de terugvordering onredelijk, want appellant is vanaf 12 december 2005 weer arbeidsongeschikt geacht.
7. De Raad oordeelt als volgt.
7.1. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat in bestreden besluit 2 ontegenzeggelijk een beslissing is gegeven over de terugvordering- en invordering van aan appellant betaald ziekengeld.
7.2. De Raad stelt vast dat, nu bestreden besluit 1 in rechte stand kan houden, het door het Uwv aan appellant over de periode van 19 september 2005 tot 20 november 2005 doorbetaalde ziekengeld onverschuldigd is betaald. De Raad stelt voorts vast dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag door appellant niet wordt bestreden. Gelet op het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv verplicht onverschuldigd betaald ziekengeld terug te vorderen. Van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien zoals bedoeld in het vierde lid van artikel 33 van de ZW is de Raad niet gebleken.
8. Hetgeen onder 7.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak1;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J. Verrips.
MH