
Jurisprudentie
BG9149
Datum uitspraak2009-01-07
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3181 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3181 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Het besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellante wordt beperkt geacht voor zwaar rugbelastend werk en heel frequent bukken. De diverse fysieke klachten van appellante kunnen onvoldoende onderbouwd worden vanuit de medische informatie. Niet is gebleken dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen verrichten.
Uitspraak
07/3181 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 23 april 2007, 06/3428 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W.H.M. Koers, advocaat te Doesburg, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008, waar appellante en haar gemachtigde, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van der Werkt.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 28 oktober 2005 appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 26 december 2005 ingetrokken omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. Dit besluit berust op het standpunt van het Uwv dat appellante in verband met rugklachten en een goedaardige levertumor beperkt is in haar functionele mogelijkheden en ongeschikt te achten is voor haar eigen werk. Appellante wordt door het Uwv wel geschikt geacht voor passende arbeid, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit nihil is.
2. Bij het thans bestreden besluit van 15 mei 2006 heeft het Uwv het tegen het besluit van 28 oktober 2005 gemaakte bezwaar van appellante gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering van appellante eerst met ingang van 29 december 2005 wordt ingetrokken.
3. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv de voor appellante per 29 december 2005 geldende medische beperkingen juist heeft vastgesteld. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Raad aangaande het aangepaste Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), geoordeeld dat het Uwv eerst in beroep bij rapportage van 9 maart 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot een toereikende toelichting heeft gegeven voor passendheid van de aan appellante voorgehouden functies. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv per 29 december 2005 terecht vastgesteld op minder dan 15%. De rechtbank heeft het beroep van appellante daarop gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en heeft de rechtsgevolgen ervan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand gelaten. De rechtbank heeft voorts een proceskostenveroordeling en een griffierechtvergoeding uitgesproken.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv haar belastbaarheid juist heeft vastgesteld. Appellante acht zich ten gevolge van de bij haar geconstateerde levertumor, haar rug- en bekkenklachten en psychische klachten zwaarder beperkt dan is vastgesteld door het Uwv. Verder heeft appellante zich niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in beroep een toereikende toelichting heeft gegeven voor de passendheid van de aan haar voorgehouden functies. De rechtbank had naar de mening van appellante in redelijkheid niet mogen besluiten tot gegrondverklaring van haar beroep met instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De verzekeringsarts heeft gelet op de lange voorgeschiedenis van rugklachten bij appellante en de goedaardige levertumor aanleiding gezien appellante beperkt te achten voor zwaar rugbelastend werk en heel frequent bukken. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek geen evidente aanwijzingen gevonden voor psychische problematiek en beperkingen aan het bekken. De bezwaarverzekeringsarts heeft na kennisneming van het huisartsenjournaal en de aan de huisarts toegezonden brieven van de arts-assistent interne geneeskunde dr. M.A. Gaytant en de gastro-enteroloog dr. S.Y. de Boer en de maag-, darm- en leverarts dr. S.J. van de Hazel geen aanleiding gezien af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft daartoe onder meer overwogen dat de diverse fysieke klachten van appellante onvoldoende onderbouwd kunnen worden vanuit de medische informatie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband opgemerkt dat de leverfunctie een stabiel gegeven is zonder verdere behandeling en specifieke klachten en dat de rugklachten van appellante evenmin gebaseerd zijn op anatomische afwijkingen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat appellante op
21 juli 2005 bij de huisarts melding heeft gemaakt van psychische klachten, maar dat door de huisarts in zijn huisartsenjournaal geen psychische klachten beschreven worden, noch een psychische afwijking of een medicatienoodzaak. De Raad kan zich vinden in het standpunt van het Uwv. Appellante heeft noch in beroep noch in hoger beroep medische stukken in geding gebracht waaruit blijkt dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld.
5.2. De Raad is verder niet gebleken dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft in beroep bij rapportage van 9 maart 2007 naar het oordeel van de Raad genoegzaam aangetoond dat deze functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.D.F. Smit-de Moor.
KR