
Jurisprudentie
BG9023
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808535/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808535/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 30 september 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) besloten om met toepassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften te stellen voor een horecagelegenheid aan de [locatie] te [plaats]. Bij dit besluit is tevens een verzoek van [verzoeker], exploitant van de inrichting, om bij maatwerkvoorschrift toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in de nachtperiode toe te staan, afgewezen.
Uitspraak
200808535/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) besloten om met toepassing van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften te stellen voor een horecagelegenheid aan de [locatie] te [plaats]. Bij dit besluit is tevens een verzoek van [verzoeker], exploitant van de inrichting, om bij maatwerkvoorschrift toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in de nachtperiode toe te staan, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. M.P.A. Oogjen, advocaat te Woerden, en door ir. J.F.C. Kupers, deskundige, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.W. Schrier en ing. J.W. Bakx, beiden werkzaam bij de DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld om te waarborgen dat ter plaatse van woningen in de omgeving van de inrichting wordt voldaan aan de op grond van het Activiteitenbesluit in acht te nemen geluidgrenswaarden. De maatwerkvoorschriften bevatten een verplichting om muziekinstallaties in de inrichting te voorzien van een geluidbegrenzer, die zodanig moet zijn afgesteld dat wordt voldaan aan in de maatwerkvoorschriften gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau binnen de inrichting en op het terras van de inrichting. In de maatwerkvoorschriften is verder onder meer de verplichting opgenomen om na iedere wijziging van de muziekinstallatie een bewijs van afstelling en verzegeling van de geluidbegrenzer door een akoestisch deskundige over te leggen aan het bevoegd gezag.
2.2. [verzoeker] bestrijdt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hij voert daarbij onder meer aan dat het college ten onrechte heeft geweigerd om toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in de nachtperiode toe te staan. Mede hierdoor zijn de bij het bestreden besluit gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau volgens [verzoeker] te laag. Ook de gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau zijn volgens hem te laag, onder meer doordat bij het vaststellen van deze waarden ten onrechte een correctie voor muziekgeluid van 10 dB(A) is toegepast. De eis om na iedere wijziging van de muziekinstallatie een nieuw bewijs van afstelling en verzegeling door een akoestisch deskundige over te leggen is volgens [verzoeker], gezien de kosten die hiermee gemoeid zijn, onredelijk bezwarend. In dat verband wijst hij er op dat deze verplichting ook geldt na een festiviteit waarbij het de inrichting op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van Westvoorne is toegestaan om zonder geluidbegrenzer muziekgeluid ten gehore te brengen.
2.3. Ingevolge artikel 2.18, tweede lid, van het Activiteitenbesluit wordt bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 2.17, voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
Ingevolge artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag voor inrichtingen waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 voorschrift 1.1.8 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca) van toepassing was, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat artikel 2.18, tweede lid, niet van toepassing is voor de toetsing van geluidniveaus tussen 23.00 en 07.00 uur.
In voorschrift 1.1.8 van het Besluit horeca, voor zover hier van belang, was bepaald dat voorschrift 1.1.3 - inhoudende een verbod op het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid - in gevallen waarin een inrichting was opgericht vóór 1 december 1992 tot 1 december 2002 niet van toepassing was voor de toetsing van de geluidniveaus gedurende de periode van 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van een bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan.
2.4. Onbestreden staat vast dat de inrichting vóór 1 december 1992 is opgericht en dat voor de inrichting geen vergunning is verleend waarin toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid was uitgesloten. De inrichting valt dan onder de reikwijdte van artikel 6.14 van het Activiteitenbesluit. Volgens de toelichting bij artikel 6.14 is deze bepaling opgenomen omdat is gebleken dat er nog steeds inrichtingen zijn waarvan redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat met onmiddellijke ingang geen bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid meer wordt toegepast. Dit veronderstelt een individuele beoordeling van de situatie van de betrokken inrichting. Blijkens het verhandelde ter zitting hanteert het college het uitgangspunt dat nooit toepassing wordt gegeven aan artikel 6.14. Hoewel deze procedure zich niet goed leent voor een beoordeling van de rechtmatigheid van dit uitgangspunt, sluit de voorzitter niet uit dat de weigering van het college om toepassing te geven aan artikel 6.14 zonder een individuele beoordeling van de situatie van de inrichting niet in overeenstemming is met dat artikel. Gelet hierop is de voorzitter er niet van overtuigd dat de thans door het college gegeven motivering voor de afwijzing van het verzoek om toepassing van een bedrijfsduurcorrectie voor muziekgeluid in de nachtperiode toe te staan en voor de hoogte van de vastgestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau toereikend is. In zoverre ziet de voorzitter, bij afweging van alle belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Wat de bij het bestreden besluit vastgestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau betreft, acht de voorzitter op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk dat deze in ieder geval 10 dB(A) lager zijn dan nodig om te waarborgen dat ter plaatse van woningen in de omgeving van de inrichting wordt voldaan aan de op grond van het Activiteitenbesluit in acht te nemen geluidgrenswaarden. Ook in zoverre bestaat aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. De bezwaren met betrekking tot de verplichting om bij iedere wijziging van de muziekinstallatie een nieuw bewijs van afstelling en verzegeling van de geluidbegrenzer door een akoestisch deskundige over te leggen en eventuele alternatieven daarvoor dienen nader te worden bezien in het kader van de besluitvorming in bezwaar. Gelet op de kosten die deze verplichting blijkens het verhandelde ter zitting voor [verzoeker] kan meebrengen ziet de voorzitter, bij afweging van alle belangen, aanleiding om ook in zoverre een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet op het vorenstaande, komt het verzoek om voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking. Vanwege de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het bestreden besluit ziet de voorzitter aanleiding dat besluit in het geheel te schorsen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne van 30 september 2008, kenmerk 20746254, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 675,26 (zegge: zeshonderdvijfenzeventig euro en zesentwintig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Westvoorne aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Westvoorne aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
462.