
Jurisprudentie
BG9018
Datum uitspraak2008-12-29
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808222/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808222/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mill en St. Hubert (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen.
Uitspraak
200808222/1.
Datum uitspraak: 29 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Mill en St. Hubert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mill en St. Hubert (hierna: het college) een verzoek van [verzoeker] om de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 december 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. A. Bouteibi, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door W.A.M. Rijkers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is ter zitting als partij gehoord MSC Mill, vertegenwoordigd door W.J.M. Toonen.
2. Overwegingen
2.1. In een persbericht van 27 mei 2008 heeft de gemeente Mill en St. Hubert bekend gemaakt dat in de gemeente tot 1 februari 2009 wordt gedoogd dat bij het gebruik van het motorcrossterrein, gelegen aan de Fazantenweg 9 te Mill, enkele voorschriften worden overtreden die zijn verbonden aan de op 9 februari 1999 voor deze inrichting verleende vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer.
De gedoogde overtreding betreft voorschrift 1.8.1, waarin is bepaald dat het motorcrossterrein mag zijn opengesteld op woensdag van 14.00 uur tot 17.00 uur, met uitzondering van de maanden juli en augustus, en op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur, eveneens met uitzondering van de maanden juli en augustus. In afwijking van dit voorschrift wordt het terrein ook opengesteld op zondag van 10.05 tot 13.00 uur. Ook wordt het terrein opengesteld gedurende de maanden juli en augustus.
De gedoogde overtreding betreft voorts voorschrift 1.8.2, waarin is bepaald dat het aantal motorcrossuren gedurende de in voorschrift 1.8.1 genoemde openstellingstijden de waarde van 12 per dag niet mag overschrijden. Ingevolge deze beperking kunnen er niet meer dan 4 crossmotoren tegelijk op de baan rijden. De overtreding houdt in dat maximaal 8 crossmotoren tegelijk kunnen rijden.
2.2. [verzoeker] is een omwonende van het motorcrossterrein. Bij brief van 14 augustus 2008 heeft hij het college verzocht de overtredingen te beëindigen.
2.3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid onder b, van de Wet milieubeheer zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Het college heeft geweigerd handhavend op te treden, en naar voren gebracht dat de overtredingen worden gedoogd in het kader van een pilot die het in samenspraak met een tweetal plaatselijke motorsportverenigingen, waaronder de houdster van de vergunning voor het motorcrossterrein, MSC Mill, is begonnen. Deze pilot heeft ten doel een substantiële afname van het (illegale) motorcrossen in de bossen en natuurgebieden in de omgeving te bereiken.
Deze afname moet, volgens de toelichting bij het bestreden besluit, worden bereikt door enerzijds verhoogde handhavingsinspanning door de politie, anderzijds doordat ruimere mogelijkheden worden geboden voor het crossen op een motorcrossterrein. De motorsportverenigingen zullen zich inspannen potentiële overtreders te bereiken. De motorsportvereniging MSC Mill zal een registratie bijhouden van de dagen dat de baan open is, het aantal bezoekers en het percentage crossers en off-roaders. Gedurende de pilot zal het college niet handhavend optreden tegen de hiervoor omschreven overtredingen, zodat meer gebruik kan worden gemaakt van het motorcrossterrein.
2.5. Door MSC Mill is een melding gedaan als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, van een verandering van de inrichting, die overeenkomt met de hierboven omschreven gedoogde overtreding. Het college zegt deze melding in behandeling te nemen als na de pilot blijkt dat er draagvlak is voor de voorgestelde wijzigingen.
In verband met de melding is door MSC Mill een notitie van onderzoeksbureau Peutz overlegd. Volgens de notitie is aannemelijk dat de verdubbeling van het aantal rijders op de baan niet leidt tot overschrijding van de geluidvoorschriften die zijn gesteld in paragraaf 6 van de vergunning, met name voorschrift 6.1.1. In dit voorschrift zijn maximale waarden voor het equivalente geluidniveau in dB(A) gesteld voor een aantal immissiepunten, zijnde in de omgeving van het motorcrossterrein gelegen woongebouwen. Ten grondslag aan deze aanname ligt onder meer dat recent onderzoek zou uitwijzen dat het bronvermogen van motoren niet meer 122 dB(A) bedraagt, zoals uitgangspunt was bij de aan de vergunning ten grondslag liggende akoestische onderzoeken, maar 119 dB(A), en dat de toeslag voor tonaal geluid zou kunnen vervallen, onder meer vanwege het langzamerhand toenemend aantal viertaktmotoren ten opzichte van de ten tijde van de vergunningverlening gebruikelijke tweetaktmotoren.
2.6. De voorzitter overweegt dat op korte termijn een besluit op het bezwaar zal moeten worden genomen, en dat in verband daarmee de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting voor de omwonenden zal moeten worden onderzocht. De notitie van Peutz geeft immers slechts een indicatie van het equivalent geluidniveau vanwege de rijdende motoren en verschaft geen zekerheid over de mogelijkheid tot legalisatie van de beoogde uitbreiding. Daarbij is ook in aanmerking te nemen dat, zoals ter zitting naar voren is gekomen, geluidmetingen bij de woningen er op wijzen dat er overschrijdingen van de vergunde geluidwaarden zijn. In verband met mogelijke voortzetting van de thans gedoogde activiteiten zal nader akoestisch onderzoek dan ook noodzakelijk zijn. De voorzitter geeft het college in overweging hierbij te onderzoeken of de beoogde uitbreiding van de activiteiten, met name wat betreft de openstelling op zondag en in de maanden juli en augustus, voldoet aan de criteria van artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De voorzitter wijst in dit verband op het feit dat in de vergunning van 9 februari 1999 de geluidvoorschriften 6.1.1 tot en met 6.1.5 nadrukkelijk zijn verbonden met de in de voorschriften 1.8.1 tot en met 1.8.3 opgenomen beperkingen.
De voorzitter overweegt voorts dat de overtreding nog maar korte tijd, namelijk tot 1 februari 2009, gedoogd zal worden, en dat het college daarna een besluit zal moeten nemen over de mogelijke voortzetting van de thans gedoogde activiteiten. Van de zijde van het college is verklaard dat, voordat verdere besluitvorming heeft plaatsgevonden, de inrichting na 1 februari 2009 in overeenstemming met de vergunning van 9 februari 1999 in werking moet zijn. Niet omstreden is dat het wildcrossen in de omgeving een probleem is. Naar het oordeel van de voorzitter is het gelet daarop niet onredelijk om ten behoeve van het te nemen besluit over de beoogde uitbreiding van de activiteiten onder meer te onderzoeken of er draagvlak is voor een verruiming van het gebruik van het motorcrossterrein in samenhang met beteugeling van het wildcrossen. De proefperiode door middel van een pilot kan daartoe dienstig zijn. Gelet op het verhandelde ter zitting zullen bij de evaluatie van de pilot de ervaringen van de omwonenden worden betrokken. Ook is ter zitting naar voren gekomen dat oplossingen voor het wildcrossen in breder regionaal verband worden onderzocht.
2.7. Gelet op al het vorenstaande ziet de voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, in dit stadium geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2008
159-539.