Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8993

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2009-01-07
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers90374 / JE RK 08-1407
Statusgepubliceerd


Indicatie

De raad voor de kinderbescherming is het niet eens met het opheffen van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter volgt de raad in zijn verzoek.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector civielrecht Zaak-/rolnummer: 90374 / JE RK 08-1407 Beschikking van 24 december 2008 betreffende een jeugdbeschermingsmaatregel in de zaak van [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum 1998], hierna te noemen de minderjarige. De kinderrechter merkt naast de minderjarige en verzoeker als belanghebbenden aan: - [de moeder], wondende op een bij de rechtbank bekend adres, - [de vader], wonende te [woonplaats], [adres], - Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te 5804 BV Venray, Noorderhof 14. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de vader, [de vader]. 1. Het verloop van de procedure 1.1. De raad voor de kinderbescherming te Roermond heeft op 24 november 2008 een verzoekschrift met bijlage(n) ingediend, strekkende tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige. 1.2. Op 16 december 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen: - [de vader], bijgestaan door mr. C. Joosten; - [vertegenwoordiger], vertegenwoordiger van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, (hierna te noemen: de stichting) - [vertegenwoordiger], vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen: de raad). 2. De vaststellingen en overwegingen 2.1. Laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2007 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd voor de periode van een jaar. Op grond van het bepaalde in artikel 1:256, lid 3, van het Burgerlijk wetboek bericht de stichting op 31 augustus 2008 aan de raad de ondertoezichtstelling niet te zullen verlengen. De raad heeft de stichting doen weten niet akkoord te zijn met de opheffing van de ondertoezichtstelling. De raad is daarop een beschermingsonderzoek gestart hetgeen heeft geresulteerd in onderhavig verzoek. 2.2. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de raad zich ernstige zorgen maakt over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en de opvoedingsonmacht van vader om dit proces te keren. Niet is te verwachten dat vader de weg naar vrijwillige hulpverlening zal maken, nu vader vindt dat het heel goed gaat met [de minderjarige]. De school meldt dat er wel verbetering in de situatie van [de minderjarige] is opgetreden, maar dat de zorgen groot blijven. Op de speelplaats zondert hij zich nog steeds af. De school denkt voorts dat vader zijn eigen visie omtrent [broer van de minderjarige] sterk op [de minderjarige] heeft overgedragen, waardoor [de minderjarige] geen vrije eigen mening kan hebben. Volgens de school wekt [de minderjarige] de indruk dat hij in een emotioneel harnas zit. Tevens laat de school weten dat het contact met de gezinsvoogd beperkt is gebleven. De stijgende lijn die de gezinsvoogd meldt, is beperkt tot het gedrag van [de minderjarige] binnen de school. Het is de raad niet gebleken dat tot het einde van de ondertoezichtstelling in november 2008 is gewerkt aan de afwending van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige]. Voorts is niet duidelijk hoe de stichting de ontwikkeling van [de minderjarige] heeft kunnen bewaken, zonder persoonlijke contacten met vader, [de minderjarige], de school en vaders ex-partner. 2.3. Namens de stichting is gesteld dat er – anders dan in het raadsrapport staat vermeld – elke drie maanden contact is geweest tussen school en de voormalige gezinsvoogd van [de minderjarige]. Ook tussen vader en de gezinsvoogd en tussen [de minderjarige] en de gezinsvoogd zijn niet slechts beperkte contacten geweest. Voorts is namens de stichting gesteld dat de gezinsvoogd een forse positieve ontwikkeling heeft waargenomen in het contact met vader. De stichting deelt de zorgen van de raad, maar niet in die mate, dat deze zorgen tot een ondertoezichtstelling zouden moeten leiden. 2.4. Namens en door vader is gesteld dat vader veel bezwaren heeft tegen een ondertoezichtstelling. Vader ervaart dit als een forse inbreuk op zijn gezinsleven. Vader is in het rapport van 2006 van de raad niet juist neergezet. De klachten die vader tegen de raad heeft ingediend, zijn gegrond verklaard. Vader stelt dat [de minderjarige] erg heeft geleden onder het toewijzen van de hoofdverblijfplaats van [broer van Rocco] bij zijn moeder. De twee broers zijn daardoor uit elkaar gehaald, terwijl zij een sterke band hadden. Vader helpt [de minderjarige] met de verwerking daarvan. Door de school wordt in het laatste rapport van [de minderjarige] een positieve lijn gezien. [de minderjarige] heeft een goed schoolrapport. Vader kent inmiddels de weg naar de hulpverlening. Een ondertoezichtstelling zal erg belastend voor [de minderjarige] zijn. Volgens vader is [de minderjarige] een rustig kind, maar niet problematisch. 2.5. Uit de overgelegde bescheiden en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de kinderrechter, dat de voorwaarde, in artikel 1:254, lid 1, Burgerlijk Wetboek, voor ondertoezichtstelling gesteld, is vervuld. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Blijkens het raadsrapport zijn er met name vanuit school nog erg veel zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige]. Zo zou [de minderjarige] niet vrijelijk over zijn gevoelens kunnen praten, reageert hij niet spontaan en laat hij veel wantrouwen jegens volwassenen zien. [de minderjarige] lijkt sinds de scheiding met zijn broertje emotioneel volledig klem te zitten. Het nauwelijks maken van contact met kinderen op het schoolplein en het volledig negeren van stiefmoeder baart de kinderrechter zorgen. Niet valt te verwachten dat vrijwillige hulpverlening zal worden ingeroepen. Vader heeft immers aangegeven dat hij het gedrag van [de minderjarige] niet als problematisch ervaart. Dat vader hulp zoekt voor problemen die hij niet onderkent ligt niet voor de hand. Zonder een ondertoezichtstelling zal [de minderjarige] verstoken blijven van de noodzakelijke hulpverlening ter afwending van de ontwikkelingsbedreiging. 3. De beslissing De kinderrechter 3.1. stelt de minderjarige onder toezicht van de stichting voornoemd, voor een termijn van een jaar; 3.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze beslissing is uitgesproken ter terechtzitting van 24 december 2008 door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.