Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8797

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2009-01-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607082-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontucht, bewijs, strafmaatmotivering


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07.607082-08 (P) Uitspraak: 16 december 2008 VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN: het openbaar ministerie [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende [adres] 1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 2 december 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Bult, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.W.A. Offermanns, advocaat te Zeewolde, en de verdachte naar voren is gebracht. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting geen gebruik gemaakt van het spreekrecht. 2. DE TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 december 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) met [slachtoffer] (geboren op 02 februari 1988), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, - zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) en/of tong in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of - met zijn, verdachtes, (blote) penis het lichaam van die [slachtoffer] aangeraakt en/of - met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (over/in) de (blote) vagina en/of een/de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] gestreeld en/of gewreven en/of geknepen, in ieder geval betast/aangeraakt - met zijn, verdachtes, tong over de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of - die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, (blote) penis laten trekken, in ieder geval laten aanraken en/of hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 december 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer], geboren op 02 februari 1988 bestaande die ontucht hierin dat hij (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, - met zijn, verdachtes, (blote) penis het lichaam van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of - met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (over/in) de (blote) vagina en/of een/de (blote) borst(en) van die [slachtoffer] heeft gestreeld en/of heeft gewreven en/of heeft geknepen, in ieder geval heeft betast/aangeraakt - met zijn, verdachtes, tong over de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of - die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, (blote) penis heeft laten trekken, in ieder geval heeft laten aanraken 3. DE VOORVRAGEN Verdachte heeft drie dagvaardingen ontvangen welke alle drie dezelfde tenlastelegging bevatten. Slechts één dagvaarding, gedateerd 25 november 2008, is echter rechtsgeldig aan verdachte betekend. De rechtbank stelt vast dat deze dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN A. Vaststaande feiten De rechtbank stelt de navolgende feiten vast. [slachtoffer] is in december 2000 samen met haar broertje vanuit Thailand naar Nederland gekomen. Zij en haar broertje zijn toen bij haar moeder en haar stiefvader [verdachte] gaan wonen. . Volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is het gezin op 17 april 2002 verhuisd naar Hoofddorp. Toen ze woonachtig waren in Hoofddorp heeft verdachte met [slachtoffer] over een periode van ongeveer een jaar ontuchtige handelingen gepleegd. De handelingen bestonden uit het binnendringen van de vagina van [slachtoffer] met de vingers dan wel de tong van verdachte, het betasten en strelen van de vagina en de borsten van [slachtoffer] door verdachte en het laten aftrekken door [slachtoffer] van de penis van verdachte. Het misbruik eindigde toen in november 2002 via de school van [slachtoffer] Bureau Jeugdzorg werd ingeschakeld. B. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de ontucht als het binnendringen wettig en overtuigend bewezen is. Of het binnendringen met de penis heeft plaatsgevonden, is voor het bewijs niet relevant. Er is namelijk voldoende bewijs voor het binnendringen met de vingers en de tong. Zowel het eerste als het tweede ten laste gelegde feit is wettig en overtuigen bewezen, zodat de wettelijke bepaling met betrekking tot de eendaadse samenloop toegepast kan worden. De in de tenlastelegging genoemde periode waarin de strafbare feiten werden gepleegd moet volgens de officier van justitie worden beperkt tot de periode vanaf de verhuizing naar Hoofddorp tot de melding aan Bureau Jeugdzorg, te weten 17 april 2001 tot en met 7 november 2002. C. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat het in de vagina binnendringen door verdachte met de penis danwel de vingers niet heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft het laatste heeft de verdediging gewezen op de verklaring van [slachtoffer] op pagina 11 van het proces-verbaal van verhoor waar zij verklaart: “Hij kwam nooit met zijn hand in mijn vagina.” Ten aanzien van de overige seksuele handelingen welke zouden hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] heeft verdachte bekennend verklaard. D. Beoordeling van de tenlastelegging De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met [slachtoffer] over periode van ongeveer een jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Deze handelingen bestonden uit het binnendringen van de vagina van [slachtoffer] met de penis, de vingers danwel de tong van verdachte, het betasten en strelen van de vagina en de borsten van [slachtoffer] door verdachte en het laten aftrekken door [slachtoffer] van de penis van verdachte. Voorts acht de rechtbank bewezen dat gedurende de door de officier van justitie genoemde periode de ontuchtige handelingen veelvuldig – vaak meerdere malen per week - hebben plaatsvonden en dat [slachtoffer] in die periode niet jonger dan 13 en niet ouder dan 14 jaar was. De rechtbank komt tot deze bewezenverklaring op basis van de hiervoor gemelde vaststaande feiten en de gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] over de ontuchtige handelingen welke plaatsgevonden zouden hebben tussen haar en haar stiefvader. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig omdat deze op de meeste punten wordt bevestigd door de verklaringen afgelegd door de verdachte. Het binnendringen van de penis in de vagina wordt door de verdachte weliswaar ontkend, maar hij heeft echter wel verklaard zijn penis tussen de benen van [slachtoffer] te hebben gehad en daarbij wellicht met zijn penis haar vagina te hebben aangeraakt. De rechtbank hecht geen geloof aan zijn verklaring dat hij niet heeft getracht de vagina van [slachtoffer] te penetreren. Nu verdachte voorts heeft bekend dat hij met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] is geweest , acht de rechtbank ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen. E. Bewezenverklaring De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij in of omstreeks de periode van 17 april 2001 tot en met 7 november 2002 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, telkens met [slachtoffer] (geboren op 02 februari 1988), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen: - zijn, verdachtes, penis en vingers en tong in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en - met zijn, verdachtes, penis het lichaam van die [slachtoffer] aangeraakt en - met zijn, verdachtes, handen en vingers over/in de blote vagina en de blote borsten van die [slachtoffer] gestreeld en gewreven, in ieder geval betast/aangeraak - met zijn, verdachtes, tong over de vagina van die [slachtoffer] gelikt en - die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, blote penis laten trekken, en hij in of omstreeks de periode van 17 april 2001 tot en met 7 november 2002 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer], geboren op 02 februari 1988, bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen: - met zijn, verdachtes, blote penis het lichaam van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en - met zijn, verdachtes, handen en vingers over/in de blote vagina en de blote borsten van die [slachtoffer] heeft gestreeld en heeft gewreven, in ieder geval heeft betast/aangeraakt - met zijn, verdachtes, tong over de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en - die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, blote penis heeft laten trekken, in ieder geval heeft laten aanraken. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. 5. DE STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, strafbaar gesteld bij artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, en ontucht plegen met zijn minderjarig stiefkind, strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar. 6. DE STRAFOPLEGGING A. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten tot: - een taakstraf, te weten de werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet behoorlijk verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf; - een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling bij De Waag inhoudt. De officier van Justitie heeft verklaard dat zij bij het gevorderde rekening heeft gehouden met een aantal feiten, te weten: - het vermeende slachtoffer betreft een meisje van 13 à 14 jaar; - het misbruik heeft over een lange periode plaatsgevonden; - het misbruik dateert van 6 jaar geleden; - de aangifte is gedaan in 2007 terwijl verdachte eerst in 2008 is aangehouden. B. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft aangevoerd bezwaar te maken tegen de geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte werkt bij de [...] en heeft een pasje nodig om toegang te verkrijgen tot het [...] terrein. Het pasje kan slecht verkregen worden na inlevering van een “verklaring omtrent het gedrag”. Met een voorwaardelijke gevangenisstraf kan het verkrijgen van een dergelijke verklaring problemen opleveren. De verdediging pleit daarom voor het matigen van de straf tot een taakstraf zonder voorwaardelijke gevangenisstraf. Een deel van de taakstraf zou eventueel voorwaardelijk kunnen worden opgelegd. Bovendien heeft de verdediging bezwaar tegen het reclasseringstoezicht. Naar de mening van de verdediging heeft reclasseringstoezicht geen toegevoegde waarde. C. Feit- en verdachte gerelateerde factoren Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat naast een voorwaardelijke vrijheidstraf ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft bij het nemen van haar beslissing in aanmerking genomen dat zij het buitengewoon kwalijk acht dat verdachte gedurende een periode van bijna een jaar vaak meerdere malen per week zijn stiefdochter [slachtoffer] heeft misbruikt zoals bewezen verklaard. Het gaat om een meisje dat door haar leeftijd maar ook door het feit dat zijn nog maar kort in Nederland was, juist een stabiele - en veilige thuisbasis nodig had. Door toedoen van verdachte heeft zij deze basis in haar leven moeten missen. Dat verdachte niet éénmalig maar stelselmatig het gevoel van veiligheid en vertrouwen, dat een kind thuis moet kunnen hebben, heeft beschaamd rekent de rechtbank hem zwaar aan. Zelfs indien moet worden aangenomen dat [slachtoffer] zich aanvankelijk niet heeft verzet tegen de seksuele handelingen of deze aanvankelijk soms zelf heeft gewild, was het aan de verdachte, een volwassene, om daar op een gepaste wijze mee om te gaan. Bovendien heeft verdachte verklaard gedurende de periode van misbruik zich bewust te zijn geweest van het feit dat zijn gedrag niet juist was. Dit besef heeft hem echter niet weerhouden om door te gaan, zelfs toen [slachtoffer] te kennen gaf dat zij het niet prettig vond. Dat de ontucht is geëindigd is dan ook geen verdienste van verdachte maar een gevolg van het feit dat [slachtoffer] eind 2002 op school vertelde van haar misbruik en Bureau Jeugdzorg verdachte met zijn gedrag confronteerde. Dat het 6 jaar geleden is dat het misbruik heeft plaatsgevonden, heeft voor de rechtbank in haar strafmaatoverweging geen rol gespeeld. Dat het slachtoffer op moment van het misdrijf nog te jong was om aangifte te doen en de betreffende instanties, toen zij eenmaal op de hoogte waren, dat niet voor haar hebben gedaan, mag naar het oordeel van de rechtbank niet in het voordeel van de verdachte meegewogen worden. Daarnaast acht de rechtbank een behandeling van verdachte bij De Waag wenselijk, ondanks de sceptische houding met betrekking tot een dergelijke behandeling van de verdediging. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte ook ter terechtzitting geen inzicht heeft kunnen geven in de factoren die tot het misbruik hebben geleid. Volgens verdachte “is het gewoon zo gelopen”. Een eerdere therapie bij de Bosgroep in Badhoevedorp lijkt meer gericht te zijn geweest op de terugkeer naar de werkvloer dan op het aanpakken van genoemde factoren. Bij haar beslissing hieromtrent heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 30 mei 2008 uitgebracht door Reclassering Nederland, waarin is te lezen dat de reclassering een behandeling bij De Waag geïndiceerd acht. Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing in aanmerking genomen een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 31 oktober 2008 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst waaruit blijkt dat verdachte geen strafblad heeft.. De rechtbank overweegt dat ter zake de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, te weten artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. 7. BENADEELDE PARTIJ De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €.5.000,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd: toewijzing van de vordering tot schadevergoeding ad €.5.000,00 en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsman heeft matiging van de schadevergoeding bepleit. De rechtbank overweegt dat de hiervoor gemelde benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade stelt de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast op € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade. De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van €.2.5000,00; ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer]] 8. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f en 55 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag, dan wel een soortgelijke instelling, zulks zolang de Reclassering Nederland of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Schadevergoeding Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van tweeduizend vijfhonderd euro (€ 2.500,00). Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van tweeduizend vijfhonderd euro (€ 2.500,00) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 november 2002, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Legt aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat een bedrag te betalen van tweeduizend vijfhonderd euro (€ 2.500,00), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tweeënveertig (42) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. H.M. Schaak en C.W. van Weert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2008. Mr. C.W. van Weert, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.