Jurisprudentie
BG8792
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2009-01-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002678-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-01-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002678-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
287 Sr. Dodelijke steekpartij in Tilburg. Verweren nopens voorbedachte raad, opzet en noodweer.
Uitspraak
Parketnummer: 20-002678-08
Uitspraak : 31 december 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 7 juli 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-810559-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen,
waarbij:
- de verdachte ter zake van “Moord” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- het in beslag genomen mes aan het verkeer onttrokken werd verklaard;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- het beroepen vonnis moet worden vernietigd en de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde;
- het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard;
- de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 januari 2008 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in de rug en/of in de zij, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 januari 2008 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de rug en/of in de zij, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
I.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
II.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
In de woning aan het [adres] te Tilburg heeft een ruzie tussen verdachte en het latere slachtoffer [naam slachtoffer] plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft daarna in gezelschap van enkele anderen die woning verlaten. Verdachte heeft vervolgens een mes ter hand genomen, is uit de woning gerend en heeft een blikje geworpen tegen een busje waarin [slachtoffer] zich bevond.
Daarop is dat busje gestopt en is [slachtoffer] uitgestapt. Op straat heeft zich toen tussen verdachte en [slachtoffer] opnieuw een confrontatie voorgedaan; daarbij heeft [slachtoffer] een fatale steekverwonding opgelopen.
III.
Hoewel bijvoorbeeld in de omstandigheid, dat de verdachte vanuit zijn huis een mes mee naar buiten heeft genomen, wel een aanwijzing besloten ligt dat hij voorafgaande aan de hieronder te bespreken steekpartij het voornemen had opgevat om [slachtoffer] te doden, kan het bestaan van een zodanig voornemen op grond van het voorhanden bewijs – nu verdachte dat ontkent – niet worden vastgesteld.
Mitsdien is uit het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, zodat hij van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2008 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes in de rug van die [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
In de nacht van 19 op 20 januari 2008 was in de woning aan het [adres] te Tilburg een groep van zes personen aanwezig, onder wie [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [getuige 1] en de verdachte. In de woning is op enig moment ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en de verdachte, waarbij de verdachte door [slachtoffer] meermalen is geslagen en waarbij [slachtoffer] verdachtes keel heeft dichtgeknepen.
[slachtoffer] heeft vervolgens in gezelschap van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de woning verlaten en is samen met hen ingestapt in een personenbusje om weg te rijden. De verdachte heeft daarop uit de keuken van de woning een mes met een totale lengte van 27 centimeter en één of meer blikjes bier gepakt en is achter het groepje mannen aangerend.
Buiten de woning gekomen heeft de verdachte ten minste één blikje bier tegen het inmiddels wegrijdende busje gegooid. De bestuurder van het busje, [betrokkene 1], heeft daarop het voertuig tot stilstand gebracht, waarop [slachtoffer], die als passagier op de achterbank zat, het busje heeft verlaten. Vervolgens is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen [slachtoffer] en de verdachte, waarbij [slachtoffer] is geraakt in zijn rug door het mes dat de verdachte in zijn hand had.
[slachtoffer] is als gevolg van het steekletsel dat hij heeft gelopen, te weten: een verwonding in de linker zijde van de rug met een steekkanaal van circa 16 centimeter, overleden.
B.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard -zakelijk weergegeven- dat hij zich niet kan herinneren hoe het mes in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
B.1.1
De getuige [naam getuige 1] heeft bij de politie omtrent het onderhavige gebeuren op 31 januari 2008 een verklaring afgelegd, die -voor zover hier van belang- het volgende inhoudt:
“Ik zag dat de bus afremde en dat [naam slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) uitstapte. Ik zag dat zij (het hof begrijpt [slachtoffer] en de verdachte) volgens mij begonnen te vechten. Ik zag vervolgens dat [naam verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) [slachtoffer] met een mes stak.”
B.1.2
[Getuige 1] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris in de rechtbank Breda bevestigd dat hij heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken.
B.2
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover hier van belang, voorts het volgende verklaard.
“Nadat ik het blikje tegen het busje had gegooid, kwam [slachtoffer] uit het busje. Hij kwam in mijn richting. Ik weet niet precies wat er toen is gebeurd maar ik deed het mes met mijn hand in zijn lichaam.”
B.3
Op grond van het vorenstaande neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte [slachtoffer] met het mes dat hij in zijn hand had, in zijn rug heeft gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
B.4
Voor zover het standpunt van de verdachte inhoudt dat hij [slachtoffer] niet opzettelijk heeft gedood overweegt het hof als volgt.
B.5
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een mens allerlei vitale organen bevinden, zoals hart en longen, en voorts allerlei vitale (slag)aders en dat verwonding aan dergelijke vitale delen zeer levensbedreigend kan zijn en gemakkelijk tot de dood van een persoon kan leiden.
De verdachte moet daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, op de hoogte zijn geweest.
Door op de wijze zoals omschreven onder A met een 27 centimeter lang mes in het bovenlichaam van het slachtoffer [slachtoffer] te steken, in het bijzonder gelet op de plaats van de bij het slachtoffer geconstateerde verwonding en de lengte van het steekkanaal, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer van het leven zou beroven, zodat zijn opzet ten minste in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht was.
B.6
Mitsdien is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem met dat opzet met een mes in de rug te steken.
C.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
I.
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat deze moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat [slachtoffer], nadat hij uit het busje was gestapt, een steen van de grond heeft opgeraapt en met die steen in de hand op de verdachte is afgekomen. Verdachte meende zich te moeten verdedigen tegen het dreigende gevaar dat daarin besloten lag.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
II.
Bij geen enkele gelegenheid, daaronder begrepen zijn verhoor ter ’s-hofs terechtzitting, heeft de verdachte er melding van gemaakt dat [slachtoffer] met een steen in de hand op hem afgekomen is.
III.
Ook overigens is daarvan in het onderzoek terechtzitting niet gebleken.
In het dossier bevindt zich wel een verklaring van de getuige [getuige 2] dat hij zag dat degene die uit het busje was gestapt zich bukte en iets opraapte. Hij verklaart echter verder dat hij niet weet wat die persoon opraapte en evenmin wat die er vervolgens mee heeft gedaan.
IV.
Aldus is bij het onderzoek ter terechtzitting de aan het verweer ten grondslag gelegde stelling, te weten: dat [slachtoffer] dreigend met een steen in zijn hand op de verdachte afkwam, in het geheel niet aannemelijk geworden.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
V.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
VI.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweer-situatie.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, doordat hij opzettelijk [slachtoffer] met een mes in zijn rug heeft gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van “moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte, eveneens ter zake van “moord”, zal veroordelen tot dezelfde straf als de eerste rechter.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep in verband met de op te leggen straf aangevoerd dat aan de verdachte (ter zake van “doodslag”) een gevangenisstraf van maximaal 6 jaren zal worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, na een ruzie met [slachtoffer], deze in de nachtelijke uren op de openbare weg doodgestoken met een mes.
Door het doden van [slachtoffer] heeft verdachte een onomkeerbaar verlies teweeg gebracht en groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare.
Door een dergelijk gewelddadig feit is de rechtsorde zeer ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg gebracht.
Het hof heeft voorts gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 november 2008, waaruit blijkt dat hij eenmaal eerder is veroordeeld door een strafrechter, en wel in verband met overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op de omstandigheid dat het hof, anders dan de eerste rechter, niet heeft bewezen verklaard dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, komt het hof tot een lagere gevangenisstraf dan door de eerste rechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van na te melden straf alleszins passend en geboden.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan, terwijl niet is kunnen worden vastgesteld aan wie dat toebehoorde, zal het hof verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
Doodslag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen mes.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G. de Jonge,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 31 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. De Jonge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.