
Jurisprudentie
BG8651
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801707/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801707/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200801707/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 januari 2008 in zaak nr. 07 / 1300 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en daarbij de motivering die ten grondslag ligt aan het besluit van 11 oktober 2006 nader aangevuld.
Bij uitspraak van 25 januari 2008, verzonden op 30 januari 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 april 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, alsmede het college, vertegenwoordigd door
J.E.W. van Baardwijk en N.A.T. Couwenberg, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. In 2006 heeft het college aan [appellant], met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een garage van 50,2 m² op het perceel.
2.2. Het bouwplan voorziet in een bijgebouw van 49,3 m² op het 768 m² grote perceel. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op het perceel zal derhalve 99,5 m² gaan bedragen.
2.3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (hierna: Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Ww, voor zover hier van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 2, onderdeel b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), voor zover hier van belang, wordt het bouwen van een op de grond staande overkapping van een bouwlaag bij een bestaande woning die strekt tot vergroting van het woongenot aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1º (…)
2º (…)
3º (…)
4º de totale bruto-oppervlakte van de op het erf aanwezige bouwvergunningsvrij gebouwde overkappingen minder dan 30 m², en
5º (…);
2.4. Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Haarsteeg" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming met inachtneming van de volgende eisen:
(…)
b. situering van de bebouwing, met uitzondering van erfafscheidingen, uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak,
(…)
(…)
j. bij een bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een oppervlak van ten hoogste 60 m².
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan.
2.5. Op 16 januari 2007 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het bestemmingsplan "Haarsteeg, herziening 2006", voor zover hier van belang, goedgekeurd. Dit bestemmingsplan is op 22 maart 2007 in werking getreden.
2.5.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 4, zesde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de als zodanig bestemde gronden bij een woning bijgebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 60 m².
Ingevolge artikel 4, negende lid, aanhef en onder h, voor zover hier van belang, kan vrijstelling worden verleend voor vergroting van het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen tot ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:
1. (…);
2. of de oppervlakte van het bouwperceel groter moet zijn dan 1000 m², of alle voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing op de bij de betreffende woning behorende grond wordt gesloopt;
3. (…);
4. (…).
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor de overkapping vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, te verlenen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college aan zijn besluit tot weigering van de vrijstelling een onjuiste en ondeugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Voorts voert hij aan dat het college in dit geval had moeten afwijken van de gangbare maximum oppervlakte voor bijgebouwen op het perceel van 60 m². Hij stelt in dit verband dat daarnaast nog 30 m² bouwvergunningsvrij mag worden gebouwd, zodat de maximum oppervlakte voor bijgebouwen op het perceel in dit geval slechts met 9,5 m² wordt overschreden. Tot slot voert hij aan dat het college had kunnen anticiperen op het nieuwe bestemmingsplan en betoogt in dit verband dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is voldaan aan artikel 4, negende lid, aanhef en onder h, sub 2, van de voorschriften van dit bestemmingsplan.
2.7. De beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om geen vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen.
2.7.1. Het college heeft de ter zake vastgestelde beleidsregels op 25 juli 2006 ingetrokken. Bij het intrekken van de beleidsregels heeft het college overwogen dat de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van de Awb ontoereikend was om in alle gevallen een volwaardige stedenbouwkundige afweging te kunnen maken.
Aan het besluit tot weigering van de vrijstelling ligt ten grondslag dat het college ten aanzien van het verlenen van vrijstellingen de in recente bestemmingsplannen neergelegde gedragslijn volgt dat ten hoogste 60 m² aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Voor een afwijking van deze 60 m² is, gelet op de huidige bestuurspraktijk, slechts dan ruimte indien deze zou leiden tot een (steden)bouwkundig of maatschappelijk onaanvaardbare situatie.
2.7.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de weigering om vrijstelling te verlenen past binnen het ter zake gevoerde beleid.
De stelling van [appellant] dat de maximum oppervlakte voor bijgebouwen op het perceel slechts met 9,5 m² wordt overschreden, is onjuist. Door uitvoering van het bouwplan is een bouwwerk van 99,5 m² ontstaan, zodat de maximum oppervlakte van artikel 2, onderdeel b, van het Bblb wordt overschreden en het bouwwerk in zijn geheel bouwvergunningsplichtig is. Een splitsing in een gedeelte van 30 m² waarvoor geen bouwvergunning is vereist en een bouwvergunningsplichtig gedeelte van 69,5 m² is derhalve niet mogelijk. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat het college, gelet op hetgeen [appellant] ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, behoorde af te wijken van de gevolgde gedragslijn.
Verder faalt het betoog van [appellant] dat het nieuwe bestemmingsplan mogelijkheid biedt om vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarde die in artikel 4, negende lid, aanhef en onder h, sub 2, van de voorschriften van dit bestemmingsplan is gesteld. Uit de woorden "wordt gesloopt" volgt dat sprake moet zijn van bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing die met het oog op het verkrijgen van de gevraagde vrijstelling wordt verwijderd. Aangezien dit reeds eerder was gebeurd, kan daarvan reeds daarom geen sprake zijn.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
179-593.