Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8641

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805970/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) het verzoek van de vereniging Vereniging van Eigenaren Ligplaatsen Jachthaven Ammerzoden (hierna: de Vereniging van Eigenaren) om met toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een bij besluit van 19 september 2007 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen, afgewezen.


Uitspraak

200805970/1. Datum uitspraak: 31 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging Vereniging van Eigenaren Ligplaatsen Jachthaven Ammerzoden, gevestigd te Maasdriel, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) het verzoek van de vereniging Vereniging van Eigenaren Ligplaatsen Jachthaven Ammerzoden (hierna: de Vereniging van Eigenaren) om met toepassing van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een bij besluit van 19 september 2007 opgelegde last onder dwangsom met terugwerkende kracht op te heffen, afgewezen. Bij besluit van 17 juni 2008 heeft het college het door de Vereniging van Eigenaren hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de Vereniging van Eigenaren bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2008, waar de Vereniging van Eigenaren, vertegenwoordigd door mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht, en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door F. Kabbouti, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De bij besluit van 19 september 2007 aan de Vereniging van Eigenaren opgelegde last onder dwangsom, waarvan met terugwerkende kracht om opheffing is verzocht, houdt in dat een verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd ter plaatse van een ondergrondse benzinetank, moet worden ingediend. 2.2. Ingevolge artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen. 2.3. De Vereniging van Eigenaren voert aan dat het college ten onrechte haar tegen het besluit van 19 september 2007 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij wijst op problemen met de postbezorging en stelt dat het college het desbetreffende besluit mede naar een of meer leden van het bestuur had moeten verzenden. De Vereniging van Eigenaren stelt dat zij, zodra zij kennis had genomen van het besluit, tijdig bezwaar heeft gemaakt. Bovendien had de last volgens haar niet mogen worden opgelegd omdat de benzinetank niet meer aanwezig was, zij niet degene is die de opslag in de tank heeft beëindigd, en zij bovendien geen eigenaar is van de grond waarin de tank is gelegen. Bovendien is het voor haar onmogelijk om de last uit te voeren, omdat de tank onvindbaar is en dus niet duidelijk is waar het onderzoek moet plaatsvinden. Ten slotte voert de Vereniging van Eigenaren aan dat zij niet in staat is om de dwangsom te betalen. 2.4. In deze procedure staat ter beoordeling of het college bij het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek van de Vereniging van Eigenaren om toepassing van artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot het besluit van 19 september 2007 mocht handhaven, omdat volgens het college niet aan de toepassingsvoorwaarden van dat artikel wordt voldaan. Het besluit van 19 september 2007 zelf staat in deze procedure niet ter beoordeling. De vraag of aan de Vereniging van Eigenaren bij dat besluit terecht de last is opgelegd en of tegen dat besluit - gezien onder meer de problemen met postbezorging - al dan niet tijdig bezwaar is gemaakt, blijft in deze procedure dan ook onbesproken. Overigens heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, in de procedure over zaak nr. 200805052/1, geoordeeld dat de Vereniging van Eigenaren tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het dwangsombesluit van 19 september 2007. 2.4.1. Uit artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een opgelegde last op verzoek van de overtreder, althans op verzoek van degene aan wie als overtreder de last is opgelegd, kan worden opgeheven wanneer het voor deze persoon onmogelijk is om aan die last te voldoen. De Afdeling acht niet aannemelijk dat de last niet kon worden uitgevoerd omdat - zoals de Vereniging van Eigenaren aanvoert - niet duidelijk was waar het bodemonderzoek zou moeten plaatsvinden. Blijkens de stukken heeft het college reeds bij brief van 27 november 2006 aan de Vereniging van Eigenaren een tekening gestuurd waarop de ligging van de ondergrondse benzinetank, en daarmee de onderzoekslocatie, wordt aangegeven. Het niet kunnen betalen van de dwangsom brengt evenmin met zich dat het onmogelijk is om aan de last (te weten: het uitvoeren van het bodemonderzoek) te voldoen. Ook voor het overige is niet aannemelijk geworden dat het voor de Vereniging van Eigenaren onmogelijk was om aan de last te voldoen, te minder nu ter zitting is gebleken dat zij inmiddels wél aan de last heeft voldaan. Het college heeft terecht geconcludeerd dat geen sprake is van onmogelijkheid om aan de last te voldoen, zodat niet aan deze toepassingsvoorwaarde van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is voldaan. Daarom is de afwijzing van het verzoek om toepassing van deze bepaling bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.C. Leemans, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Leemans lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008 262-584.