Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8636

Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707514/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rheden (hierna: de raad) bij besluit van 27 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Velp-Noord" (hierna: het plan).


Uitspraak

200707514/1. Datum uitspraak: 31 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rheden (hierna: de raad) bij besluit van 27 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Velp-Noord" (hierna: het plan). Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007 en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, beroep ingesteld. De raad en [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2008, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.H. van Gaal, advocaat te Arnhem, en [appellanten sub 2] en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. C.M. ter Braak-Oude Nijhuis, ambtenaar in dienst van de gemeente. De Afdeling heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek te heropenen teneinde met betrekking tot het beroep van [appellanten sub 2] een deskundigenbericht als bedoeld in artikel 8:47 van die wet in te winnen. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten sub 2], de raad en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 14 november 2008, waar [appellanten sub 2] en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, voornoemd, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door drs. C.M. ter Braak-Oude Nijhuis, voornoemd. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] 2.2. [appellant sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Biesdelselaan 60. Hij voert daartoe aan dat op de plankaart, in afwijking van hetgeen is overwogen in het raadsbesluit tot vaststelling van het plan, geen bouwvlak voor een woning ten westen van de bestaande woning op dat perceel is opgenomen. 2.2.1. Het ontwerp van het plan voorzag, anders dan in het voorheen geldende "Uitbreidingsplan in onderdelen (1964)", niet in de mogelijkheid op het perceel Biesdelselaan 60, naast de daar aanwezige woning, andere woonbebouwing te realiseren. In zijn zienswijze heeft [appellant sub 1] gesteld dat het voorheen geldende bestemmingsplan de mogelijkheid gaf om op het perceel een extra woning te bouwen en dat hij groot belang heeft bij behoud van deze bebouwingsmogelijkheid. In het besluit tot vaststelling van het plan wordt door de raad overwogen dat het gestelde in de zienswijzennota geacht wordt deel uit te maken van het vaststellingsbesluit. Ten aanzien van de zienswijze van [appellant sub 1] wordt in de zienswijzennota het volgende overwogen: "Onder de oude planologische regeling kent onderhavig perceel een ruime bebouwingsmogelijkheid, afwijkend van gedetailleerde bestemmingsplannen van de laatste decennia. Gezien het feit dat de indiener van de zienswijze nog terdege rekening hield met een bouwmogelijkheid, is het ontwerp aangepast. De nog aanwezige bebouwingsmogelijkheid onder het oude regime is overeenkomstig de nieuwe systematiek opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan". 2.2.2. De raad heeft de plankaart voor het perceel Biesdelselaan 60 gewijzigd vastgesteld door het bouwvlak van dit perceel uit te breiden in oostelijke richting, zodat ter plaatse de bouw van een of twee nieuwe woningen ten oosten van de bestaande woning, dan wel uitbreiding van die woning mogelijk wordt gemaakt. Anders dan [appellant sub 1] stelt is de plankaart daarmee in overeenstemming met het raadsbesluit tot vaststelling van het plan, nu dezelfde bebouwingsmogelijkheid onder het oude bestemmingsplan in het nieuwe plan is opgenomen, met dien verstande dat, overeenkomstig het vaststellingsbesluit, de ligging van het bouwvlak onder de nieuwe systematiek van het plan anders is bepaald. Het betoog faalt. 2.3. [appellant sub 1] stelt voorts dat het college de goedkeuring van het plandeel niet kon motiveren met verwijzing naar het standpunt van de raad dat een uitbreiding van het bouwvlak aan de westzijde van de bestaande woning niet wenselijk is gezien het ruime en groene karakter van de tuin aan de straatkant. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad niet uitdrukkelijk om die reden afgezien van een bouwvlak aan de westkant van de woning. 2.3.1. In het inspraakverslag naar aanleiding van het voorontwerp van het plan heeft het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot het perceel Biesdelselaan 60 overwogen dat het hecht aan "het ruime en groene karakter van de straat". In de plantoelichting staat dat de omhoog lopende boomlanen karakteristiek zijn voor Velp-Noord en dat dit, aangevuld met bosranden en grote villatuinen, een bomenrijk en bosachtig karakter geeft. Ook is in de plantoelichting als doelstelling neergelegd het in stand houden en beschermen van de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Voor het woonmilieu betekent dit volgens de plantoelichting dat slechts daar waar de karakteristieken van het gebied het toelaten, in de maat en schaal van het plangebied, bebouwing mogelijk wordt gemaakt. 2.3.2. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de goedkeuring van het plandeel niet kon motiveren met de verwijzing naar het standpunt dat een westelijke uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden niet wenselijk is gezien het ruime en groene karakter van de tuin aan de straatkant. Dit standpunt stemt overeen met het gestelde in de plantoelichting en met hetgeen hierover in het inspraakverslag is overwogen en waarvan door de raad bij de vaststelling van het plan geen afstand is genomen. Het betoog slaagt niet. 2.4. [appellant sub 1] stelt verder dat het standpunt van het college dat de bebouwingsmogelijkheden voor het perceel Biesdelselaan 60 niet kunnen worden uitgebreid aan de westzijde van de bestaande woning vanwege het ruime en groene karakter van de straat, zich niet verdraagt met het grotendeels verdwijnen van de groenvoorziening van het tegenovergelegen perceel Biesdelselaan 89 indien het gemeentebestuur meewerkt aan uitbreiding van het daar gevestigde verzorgingstehuis "De Biesdel". 2.4.1. Naar aanleiding van de met het oog op het behoud van de groenvoorziening ingediende zienswijzen is het perceel Biesdelselaan 89 door de raad bij de vaststelling buiten het plan gehouden, opdat voor dat perceel een afzonderlijke planologische procedure kan worden gevolgd. De raad heeft zich hiermee nog niet definitief uitgesproken over de waarde van de groenvoorziening op het perceel Biesdelselaan 89. Reeds daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het verdwijnen van de groenvoorziening op het perceel aan de Biesdelselaan 89 zich niet verdraagt met het niet opnemen van een bebouwingsmogelijkheid aan de westzijde van de woning op het perceel aan de Biesdelselaan 60. 2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Het beroep van [appellanten sub 2] Poortstraatgebied 2.6. [appellanten sub 2] stellen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd voor zover daarbij het zogeheten Poortstraatgebied buiten het plan is gehouden. Dit is volgens hen in strijd met de "Standaard werkwijzen actualisatie bestemmingsplannen" (hierna: de Standaard). 2.6.1. Gelet op het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat tussen het gebied rond de Poortstraat en het plangebied geen zodanig ruimtelijke samenhang bestaat dat deze gronden om deze reden niet buiten het plan mochten worden gelaten. De door [appellanten sub 2] aangehaalde passage op pagina 12 van de Standaard over het bepalen van de grenzen van bestemmingsplannen heeft alleen betrekking op het vaststellen van de begrenzing tussen kombebouwing en het buitengebied. Daarvan is hier geen sprake. Bergweg 19 en 17a 2.7. [appellanten sub 2] stellen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd voor zover daarbij achter het perceel Bergweg 19 een grotere zone voor bijgebouwen is opgenomen dan voor de percelen Schonenbergsingel 8a en c. Dat is volgens hen in strijd met de in de Standaard aangegeven diepte voor deze zone van 15 meter. 2.7.1. De diepte voor de zone voor bijgebouwen van 15 meter is in de Standaard opgenomen als uitgangspunt. Daarvan kan gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval is door de raad voor een diepere zone gekozen om de op het perceel aanwezige legale bijgebouwen niet weg te bestemmen. Dat is in overeenstemming met de in de Standaard voorgeschreven wijze van conserverend bestemmen. De door [appellanten sub 2] voorziene gedeeltelijke verkoop van het perceel maakt, anders dan zij stellen, nog niet dat het bijgebouw daarmee van karakter verandert. Hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de zone voor bijgebouwen op het perceel Bergweg 19. 2.8. Voorts kwam de op de plankaart geprojecteerde verbindingsweg voor hulpdiensten tussen de Bergweg en de woning Bergweg 17a volgens [appellanten sub 2] niet voor in het ontwerp van het plan. De voor die weg in de planvoorschriften opgenomen minimumbreedte van 4 meter wijkt af van de minimumbreedte van 4,5 meter in de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid (hierna: Hbb) en is in strijd met artikel 5.1.2. van de Bouwverordening van de gemeente Rheden (hierna: de Bouwverordening) inzake de gebruiksveiligheid. Verder belemmert een zwembad op het perceel Bergweg 17a volgens hen de doorgang van die weg. 2.8.1. Artikel 5.1.2. van de Bouwverordening schrijft een minimale wegbreedte van 4,5 meter voor. Ingevolge artikel 3.1. van de planvoorschriften blijven de voorschriften in de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer, met dien verstande dat de verbindingsweg tussen een woning achter de Bergweg 15 en de Bergweg een minimale breedte moet hebben van 4 meter. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening buiten toepassing, voor zover deze niet overeenstemmen met de voorschriften van het bestemmingsplan. Van strijd met de Bouwverordening is dan ook geen sprake. De Hbb is blijkens de inleiding bedoeld als handvat. Het gewenste veiligheidsniveau in een gemeente wordt volgens deze handleiding mede bepaald door de wijze waarop een gemeente taken als preventie, repressie en andere takken van preparatie vorm geeft. In dit geval heeft de brandweer in het kader van de bouwaanvraag voor de woning Bergweg 17a ingestemd met een wegbreedte van 4 meter. Uit de kaart behorende bij het deskundigenbericht blijkt dat het zwembad geen belemmering vormt voor de verbinding tussen de Bergweg en het perceel Bergweg 17a. Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de op de plankaart aangegeven verbindingsweg. 2.9. [appellanten sub 2] stellen verder dat op het perceel bij een reeds bestaande woning ten onrechte een tweede bouwvlak voor een woning is toegekend, te weten Bergweg 17a. Zij voeren daartoe aan dat het bouwvlak te dicht bij hun perceel [locatie] is voorzien. Aan het opnemen van het bouwvlak ligt volgens [appellanten sub 2] de onjuiste veronderstelling ten grondslag dat sprake zou zijn van een functiewijziging met een daarmee gepaard gaande verruiming van de bouwmogelijkheden, aangezien de voormalige kwekerij ter plaatse reeds jarenlang is beëindigd. Het feitelijk gebruik als tuin dient volgens [appellanten sub 2] dienovereenkomstig te worden bestemd. 2.9.1. Voor de woning Bergweg 17a is op 8 november 2007 een bouwvergunning verleend. Die woning is in 2007 gerealiseerd. Daarmee is sprake van een wijziging van de functie van het gebied, waar voorheen een kwekerij was gevestigd en van een bestemming overeenkomstig de bestaande legale situatie. Dat de kwekerij al vele jaren niet meer in bedrijf is, doet daar niet aan af. Het opnemen van een woonbestemming in het plan is volgens de pagina's 13 en 29 van de plantoelichting een nieuwe ontwikkeling die niet strijdig is met de doelstelling van het plan om het woonmilieu te handhaven en te versterken en onder voorwaarden bebouwing mogelijk te maken. Blijkens het deskundigenbericht wordt de erfgrens met het perceel [locatie] gevormd door een betonnen muur van circa 2 meter hoog en is de kortste afstand tussen de nieuwe woning en de woning van [appellanten sub 2] circa 15 meter. Vanwege de betonnen muur en de begroeiing op het perceel is er vanuit de tuin van het perceel [locatie] alleen zicht op het dak van de nieuwbouwwoning. Vanuit de woning is, gelet op de blinde gevel aan de noordzijde, volgens het deskundigenbericht geen zicht op de nieuwe woning. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de opname van een bouwvlak voor een woning op het perceel Bergweg 17a stedenbouwkundig verantwoord is. Schonenbergsingel 8a 2.10. [appellanten sub 2] stellen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd voor zover dit ziet op de woonbestemming op het perceel Schonenbergsingel 8a. De geringe omvang van het in die bestemming opgenomen bouwvlak, de in dat vlak beperkte hoogte voor een woning tot 7 meter in 1 bouwlaag en de situering van de bijgebouwenzone vóór in plaats van achter het hoofdgebouw wijken af van de Standaard. De aanwezigheid ter plaatse van een voormalige opslagloods van 200 m2 en de wijziging van de functie van het perceel brengen volgens hen ruimere bouwmogelijkheden met zich dan het bouwvlak van circa 100 m2 dat in het plan is voorzien. Uit een akte van dading en een gevestigde erfdienstbaarheid volgt volgens hen dat ter plaatse een herenhuis/villa mag worden gebouwd. Voorts heeft de welstandscommissie in een eerder stadium ingestemd met de verbouw van de voormalige loods tot woning. Gelet hierop en op de omvang van villa's in de omgeving is het bouwvlak te klein, aldus [appellanten sub 2]. 2.10.1. Op grond van de gedingstukken stelt de Afdeling vast dat op het perceel in 1964 met bouwvergunning een loods is opgericht met een oppervlakte van circa 1200 m2. Nadat het gebouw in afwijking van deze vergunning in gebruik was genomen als sporthal is het grootste gedeelte van het gebouw in 1995 gesloopt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr. 200508131/1; www.raadvanstate.nl) is vast komen te staan dat het resterende bouwwerk in 1997 een omvang had van 4,5 bij 20 meter. Voor zover [appellanten sub 2] de oppervlakte van de bestaande bebouwing van 200 m2 baseren op de verbouwing aan de loods zoals die na 1997 heeft plaatsgevonden, is die verbouwing, gelet op de uitspraak van 19 juli 2006, illegaal. Uit de gedingstukken, waaronder het deskundigenbericht, is gebleken dat daartegen in het verleden handhavend is en ook nog zal worden opgetreden. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bouwvlak voor de woning zich had moeten baseren op de bestaande, deels illegale, bebouwing van 200 m2. De raad heeft voor de vaststelling van het bouwvlak de bestaande resterende legale bebouwing volgens de bouwaanvraag uit 1997 met een oppervlakte van circa 100 m2 als uitgangspunt genomen. Voorts is door de raad voor de omvang van het bouwvlak bepalend geacht de ligging op een binnenterrein, de afstand tot de overige bebouwing en de schaal van deze bebouwing. Gelet hierop heeft het college zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen het bouwvlak een woning met een villa-achtig karakter kan worden gebouwd die, anders dan een woning met de omvang en hoogte overeenkomstig de bestaande bebouwing, op het binnenterrein ruimtelijk passend is. Van strijd met de Standaard, waar wat de maatvoering betreft van kan worden afgeweken, is niet gebleken. Dat, naar [appellanten sub 2] hebben aangevoerd, de welstandscommissie in een advies uit 1997 heeft geconcludeerd dat de verbouw van de resterende loods tot woning voldeed aan redelijke eisen van welstand betekent niet dat de raad gehouden was ruimere bebouwingsmogelijkheden in het plan op te nemen. Het desbetreffende advies van de welstandscommissie is niet bindend voor de raad bij de vaststelling van het plan. Er bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet met het plan kon instemmen voor zover daarin de bijgebouwen op het voorerf van het perceel Schonenbergsingel 8a zijn voorzien. Daarbij is in aanmerking genomen dat de op dat perceel voorziene woning ook toegankelijk kan worden gemaakt vanaf een andere zijde. De conclusie is dat het college in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan de woonbestemming op het perceel Schonenbergsingel 8a. 2.11. Voorts is in het plan een circa 100 meter lange verbindingsweg opgenomen tussen de in het plan voorziene woning aan de Schonenbergsingel 8a en de Arnhemsestraatweg met een voorgeschreven minimumbreedte van 4 meter. Daarmee is volgens [appellanten sub 2] miskend dat aan de oprit van de woning een bluswatervoorziening aanwezig is die op minder dan 40 meter van de Schonenbergsingel ligt, waarmee aan de bereikbaarheidseis in de Hbb is voldaan. Door de verbinding met de Schonenbergsingel is bovendien sprake van een exclusieve brandweerroute, waardoor de breedte van de verbindingsweg met de Arnhemsestraatweg volgens de Hbb slechts 3,5 meter hoeft te zijn, aldus [appellanten sub 2]. 2.11.1. Blijkens het deskundigenbericht is de verbindingsweg van 100 meter van de nieuwe woning aan de Schonenbergsingel 8a naar de Arnhemsestraatweg volgens het gemeentebestuur de enige uitgang waarlangs de woning voor hulpdiensten kan worden ontsloten. De breedte van die weg is in overleg met de brandweer vastgesteld en voorts behoort een ontsluiting via de Poortstraat tot de mogelijkheden. De verbinding met de Schonenbergsingel is volgens het gemeentebestuur te smal voor hulpdiensten. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid goedkeuring kunnen verlenen aan de in het plan voorziene verbindingsweg tussen de woning aan de Schonenbergsingel 8a en de Arnhemsestraatweg. [locatie] 2.12. [appellanten sub 2] stellen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd voor zover dit ziet op de woonbestemming op het perceel [locatie]. Zij voeren aan dat de bestaande werkplaats / schuur ten westen van de woning is wegbestemd en daarmee onder het overgangsrecht is gebracht, terwijl niet aannemelijk is dat dit gebouw binnen de planperiode zal worden afgebroken. Voorts is het bouwvlak voor de woning volgens hen te klein en moet worden voorzien in de uitbreiding van dat vlak aan de oostzijde. Verder zijn op grond van de planvoorschriften binnen het gehele bestemmingsvlak bouwwerken geen gebouw zijnde mogelijk tot een hoogte van 6 meter, hetgeen zich niet verdraagt met de regeling voor vergunningvrije bouwwerken in de Woningwet en de regeling voor bijgebouwen in het plan. 2.12.1. Blijkens de gedingstukken, waaronder de zienswijzennota en het verhandelde ter zitting is de westelijk van de woning gelegen schuur niet op de plankaart opgenomen in verband met de toekenning van het bouwvlak voor een vrijstaande woning op het aan de schuur grenzende perceel Schonenbergsingel 8a en de algehele herinrichting van het binnenterrein, waarvan het bouwvlak en deze schuur deel uitmaken. In het kader van deze herinrichting is het gemeentebestuur in overleg getreden met omwonenden, waaronder [appellanten sub 2]. Dat heeft geleid tot een in 2006 opgestelde inrichtingsschets als basis voor een bestemmingsplan waar in het deskundigenbericht naar wordt verwezen en waarin de westelijke schuur ontbreekt. Voorts is in 2006 door het college van burgemeester en wethouders en [appellanten sub 2] een intentieverklaring getekend. Onderdeel van deze verklaring was een kopie van de plankaart van het ontwerp van het plan waarop evenmin een bouwvlak voor de westelijk gelegen schuur was opgenomen. Gelet op de uitkomst van het overleg met de omwonenden over de herinrichting van het binnenterrein, neergelegd in het ontwerp van het plan en deel uitmakend van de door [appellanten sub 2] getekende intentieverklaring, bestaat er een redelijke verwachting dat de schuur binnen de planperiode zal verdwijnen. De oostelijk van de woning gelegen schuur valt in de bijgebouwenzone. Blijkens het deskundigenbericht wordt de schuur deels gebruikt als slaapgelegenheid bij de woning. Daaruit valt ook op te maken dat de raad [appellanten sub 2] de keuze laat de schuur of als woonruimte of als bijgebouw te gebruiken. De definitie van een bijgebouw in de planvoorschriften sluit een gebruik van de schuur als woonruimte niet uit. Voorts is niet gebleken dat [appellanten sub 2] de raad uitdrukkelijk hebben verzocht het bouwvlak van de woning te vergroten. De in de planvoorschriften opgenomen regeling van bouwwerken geen gebouw zijnde, met een hoogte tot 6 meter, ziet op een andere categorie bouwwerken dan bijgebouwen in het plan en de bouwwerken die onder de Woningwet vergunningvrij zijn, zodat van strijd met deze regelingen geen sprake is. De conclusie is dat het college in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan de woonbestemming op het perceel [locatie]. Arnhemsestraatweg 12 2.13. [appellanten sub 2] komen voorts op tegen de goedkeuring van het plan voor zover die betrekking heeft op de woonbestemming op het perceel Arnhemsestraatweg 12. Zij voeren aan dat de op de plankaart opgenomen maximum hoogte van deze woning van 12 meter lager is dan de werkelijke hoogte en dat het gebouw in afwijking van de planvoorschriften 3 bouwlagen heeft in plaats van 2. Voorts is het bouwvlak voor de woning ten opzichte van het vorige bestemmingsplan met circa 70 m2 verkleind en zijn delen van het hoofdgebouw ten onrechte als bijgebouw aangemerkt. Een en ander is volgens [appellanten sub 2] in strijd met de Standaard. Verder rest aan de westzijde van het gebouw slechts een breedte van 3 meter tot aan de erfscheiding voor bijgebouwen. Dat is volgens hen te smal voor een dubbele garage. 2.13.1. Het college heeft geen aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan de woonbestemming van het perceel Arnhemsestraatweg 12 en verwijst daarvoor mede naar de beoordeling door de raad in de zienswijzennota. De raad stelt zich in die nota op het standpunt dat beoogd is de feitelijke hoogte van het pand in het plan op te nemen, waarbij is aangesloten bij het vorige bestemmingsplan. Blijkens het deskundigenbericht kan het door [appellanten sub 2] genoemde hoogteverschil volgens de raad het gevolg zijn van het ter plaatse geaccidenteerde terrein met bijbehorend peilverschil. Ter zitting is namens de raad verklaard dat de feitelijke hoogte zal worden nagemeten en dat, indien deze de 12 meter overstijgt, waarvan vooralsnog niet is gebleken, deze in een eerstvolgende planherziening als zodanig zal worden opgenomen. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de bouwhoogte voor deze bestemming. Ingevolge artikel 2.1, lid C, onder 3 van de planvoorschriften zijn op het betreffende bouwvlak maximaal 2 bouwlagen toegestaan. De op de tekening van het pand aanwezige zolderkamer boven de eerste verdieping, die deel uitmaakt van de gedingstukken, bestaat uit een verticale verlenging van het bouwvlak met 1,20 meter boven de verdiepingsvloer, gevolgd door een schuin dakvlak en voldoet daarmee blijkens artikel 1.1, aanhef en onder o van de planvoorschriften aan de kenmerken van een bovenbouw. Van een derde bouwlaag is dan ook geen sprake. Blijkens het deskundigenbericht zijn de aanbouw met het platte dak aan de westzijde van het pand en de serre aan de zuidzijde gelegen in de bijgebouwenzone. De bestaande bebouwing is daarmee als zodanig bestemd. In het vorige bestemmingsplan maakten deze onderdelen deel uit van het bouwvlak voor de woning, doch golden ook voor de binnen dat vlak gelegen bijgebouwen hoogtebeperkingen. In zoverre is er dan ook geen sprake van verlies van bouwmogelijkheden. Gelet op de definitie van het begrip bijgebouw in de planvoorschriften mag in buiten het bouwvlak gelegen bijgebouwen worden gewoond. Blijkens het deskundigenbericht wil de raad met deze systematiek bereiken dat het karakter van de bestaande villa, die gelegen is in een stedenbouwkundig waardevol gebied, wordt behouden en dat aangebouwde bijgebouwen door de hoogtebeperking daarvan worden onderscheiden. Voor de bepaling van het maximum oppervlak aan bijgebouwen in de daarvoor bestemde zone heeft de raad vastgehouden aan het in de Standaard opgenomen maximum van 75 m2. Daarbinnen kunnen ook garages worden opgericht. Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid goedkeuring kunnen verlenen aan de woonbestemming op het perceel Arnhemsestraatweg 12. 2.14. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. D.A.C. Slump, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Van Geel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008 429.