
Jurisprudentie
BG8629
Datum uitspraak2008-12-31
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803894/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803894/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 september 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.
Uitspraak
200803894/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2008 in zaak nr. 07/2386 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2008, verzonden op 8 mei 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 28 november 2008 aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2.2. De raad heeft het verzoek om toevoeging voor het indienen van een verzoek bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam om verlof tot het leggen van een conservatoir loonbeslag, afgewezen omdat de daarop betrekking hebbende werkzaamheden vallen onder het bereik van de op 27 september 2005 afgegeven toevoeging nummer 4FH2107 voor de hoofdzaak, een civiel geschil over een geldvordering, aanhangig bij de rechtbank Amsterdam. De raad heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het conservatoir beslag onderdeel is van de hoofdzaak.
2.3. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 1999 in de zaken met nrs. H01.99.0159 tot en met H01.99.0163 (AB 2000, 2) geoordeeld dat in geval wordt verzocht om conservatoir derdenbeslag geen sprake is van een procedure bij meer dan één instantie, nu zowel de bodemprocedure als het verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag worden behandeld door dezelfde rechtbank. Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat een verzoek om het leggen van conservatoir derdenbeslag geen afzonderlijke procedure vergt.
2.4. [appellant] bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de Afdeling, anders dan de rechtbank heeft overwogen, in vorenbedoelde uitspraak van 15 oktober 1999 heeft geoordeeld dat de voorzieningenrechter en de bodemrechter bij dezelfde rechtbank als verschillende instanties moeten worden beschouwd. De wetgever heeft kennelijk bedoeld dat een verzoek tot het leggen van conservatoir loonbeslag dient te worden gevraagd bij de voorzieningenrechter in een op zichzelf staande procedure. Volgens [appellant] zijn de bodemprocedure, die door een dagvaarding wordt ingeleid, en de verzoekschriftprocedure, die door een verzoekschrift wordt ingeleid, twee verschillende procedures die worden beheerst door een eigen regime van procedureregels, elk eindigend in een eigen beslissing, te weten een vonnis respectievelijk een beschikking. Uit de omstandigheid dat de wetgever voor het conservatoir loonbeslag een mondelinge behandeling en dus een zitting verplicht stelt, volgt ook dat het gaat om twee verschillende procedures, aldus [appellant].
2.5. Anders dan [appellant] betoogt volgt uit de uitspraak van 15 oktober 1999 van de Afdeling niet dat de bodemrechter en de voorzieningenrechter bij dezelfde rechtbank als verschillende instanties moeten worden beschouwd. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, en voor zover hier van belang, voortvloeit dat indien sprake is van één rechtsbelang met één toevoeging kan worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel in geval van één procedure sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. De Afdeling oordeelde in die uitspraak dat een voorlopige voorzieningprocedure een andere procedure is dan een bezwaar- of bodemprocedure.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat een verzoek tot het leggen van een conservatoir derdenbeslag anders dan een kort geding of een voorlopige voorzieningprocedure geen afzonderlijke procedure is. Blijkens het door de raad aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 september 2006 ten grondslag gelegde beleid uit het Handboek Toevoegen omvat de toevoeging voor de hoofdzaak ook de extra werkzaamheden met betrekking tot executiemaatregelen, waaronder mede begrepen een verzoek om verlof tot conservatoire beslaglegging. Dit beleid acht de Afdeling niet onredelijk nu de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak ingevolge artikel 32 van de Wrb onder dezelfde procedure valt als de procedure die tot die uitspraak heeft geleid en conservatoire beslaglegging dient ter executie van de uitspraak indien de vordering door de rechtbank wordt toegewezen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008
312-497.