
Jurisprudentie
BG8287
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709137/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709137/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellante] een vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) verleend voor een periode van tien jaar voor het lozen van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en verontreinigd regenwater in de gemeentelijke vuilwaterriolering (hierna: d.w.a.-riolering) en het lozen van (potentieel verontreinigd) regenwater in de gemeentelijke regenwaterriolering (hierna: r.w.a.-riolering), afkomstig van het bedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Het besluit is op 22 november 2007 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200709137/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2007 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland (hierna: het dagelijks bestuur) aan [appellante] een vergunning als bedoeld in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wvo) verleend voor een periode van tien jaar voor het lozen van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en verontreinigd regenwater in de gemeentelijke vuilwaterriolering (hierna: d.w.a.-riolering) en het lozen van (potentieel verontreinigd) regenwater in de gemeentelijke regenwaterriolering (hierna: r.w.a.-riolering), afkomstig van het bedrijf gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Het besluit is op 22 november 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Rosmalen, en [directeur], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Beekman en F. de Haan, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Wvo worden aan een vergunning voorschriften verbonden tot bescherming van de belangen, waarvoor het vereiste van vergunning is gesteld. Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wvo zijn met betrekking tot een vergunning, als de onderhavige, onder meer de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het dagelijks bestuur een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.2. In voorschrift 3.3 is bepaald dat indien op de locatie grond/zand van onbekende samenstelling (mogelijk verontreinigd) wordt opgeslagen, de opslag zodanig overkapt dan wel afgedekt plaats zal dienen te vinden dat geen verontreinigd regenwater kan ontstaan.
In voorschrift 3.4 is bepaald dat indien op de locatie afvalstoffen en/of grondstoffen worden opgeslagen waaruit percolaat kan uittreden dat verontreinigd kan zijn met "zwarte-lijst"-stoffen (onder andere dakgrind, dakleer, C-hout), de opslag zodanig overkapt dan wel afgedekt plaats dient te vinden dat geen verontreinigd regenwater kan ontstaan.
In voorschrift 3.15, aanhef en onder d tot en met g, is bepaald dat ter plaatse van de controleput het effluent van de slibvangput, i.c. het afvalwater als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c3 en c5, en het verontreinigd regenwater, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, en dat wordt geloosd op de d.w.a.-riolering, tevens aan de volgende eisen dient te voldoen: d. het gehalte fenolen mag niet hoger zijn dan de 50 microgram per liter (μg/l); e. het totaal gehalte aan zware metalen koper, lood, zink mag niet hoger zijn dan 1 milligram per liter (mg/l); f. het gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10-VROM) mag niet hoger zijn dan 1 microgram per liter (μg/l); g. het gehalte aan EOX mag, als signaleringswaarde, niet meer dan 50 microgram per liter (μg/l) bedragen.
In voorschrift 3.16, aanhef en onder d tot en met f, is bepaald dat ter plaatse van de controleput het effluent van de bezinkput, i.c. het potentieel-verontreinigde regenwater als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a2, en dat wordt geloosd op de r.w.a.-riolering ter plaatse van het lozingspunt L4, tevens aan de volgende eisen dient te voldoen: d. het gehalte fenolen mag niet hoger zijn dan 25 microgram per liter (μg/l); e. het totaal gehalte aan zware metalen koper, lood, zink mag niet hoger zijn dan 1 milligram per liter (mg/l); f. het gehalte aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK 10-VROM) mag niet hoger zijn dan 1 microgram per liter (μg/l).
2.3. [appellante] betoogt dat niet duidelijk is wat in voorschrift 3.15, aanhef en onder g, met signaleringswaarde wordt bedoeld.
2.3.1. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting dient de norm in voorschrift 3.15, onder g, volgens het dagelijks bestuur als signaal voor het dagelijks bestuur dat er bij overschrijding van deze norm reden voor hem kan zijn om nader onderzoek te doen of laten doen en zonodig de aan de vergunning verbonden voorschriften ambtshalve te wijzigen. De norm betreft volgens het dagelijks bestuur geen norm waarop kan worden gehandhaafd. Nu voorschrift 3.15, onder g, zich niet tot vergunninghoudster richt en aldus niet nodig is ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de kwaliteit van het oppervlaktewater, heeft het dagelijks bestuur het voorschrift naar het oordeel van de Afdeling in strijd met artikel 1, vijfde lid, van de Wvo in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer aan de vergunning verbonden. De beroepsgrond slaagt.
2.4. [appellante] betoogt dat een overkapping of afdekking, zoals bedoeld in voorschriften 3.3 en 3.4, bij de opslag van grond/zand van onbekende samenstelling en van dakgrind, dakleer en C-hout niet noodzakelijk is, aangezien deze opslag plaatsvindt op een vloeistofdichte verharding. Verder betoogt [appellante] dat de lozingsnormen, gesteld in de voorschriften 3.15, aanhef en onder d tot en met g, en 3.16, aanhef en onder d tot en met f, van het bestreden besluit, onnodig bezwarend zijn, waar het gaat om de lozingsnormen voor zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s). Tevens voert [appellante] aan dat niet duidelijk is of deze lozingsnormen naleefbaar zijn.
2.4.1. Het dagelijks bestuur betoogt dat het overkappen of afdekken als beste beschikbare techniek wordt beschouwd, omdat hiermee verontreiniging van regenwater bij de bron wordt voorkomen. De gestelde lozingseisen wijken volgens het dagelijks bestuur niet af van de normen die zijn gesteld in vergunningen voor soortgelijke bedrijven. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur hierbij aangevoerd dat de lozingseisen zijn gebaseerd op ervaringscijfers en bemonsteringen bij andere bedrijven. Ten aanzien van de norm voor PAK’s betoogt het dagelijks bestuur, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2006 in zaak nr. 200603076/1, dat nu voor deze stoffen wordt gestreefd naar een nullozing, de norm niet hoger mag zijn dan de detectiegrens (1 μg/l). Verder brengt het dagelijks bestuur naar voren dat indien wordt voldaan aan de voorschriften 3.3 en 3.4 in combinatie met 'good-housekeeping' de lozingseisen naleefbaar zijn. Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat de in de voorschriften 3.9 en 3.10 voorgeschreven passage slibvangput en bezinkselafscheider ofwel gravitaire afscheiding als bewezen techniek zijn aan te merken, waarmee mag worden aangenomen dat de gestelde norm voor PAK’s haalbaar is.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat het dagelijks bestuur zich enerzijds op het standpunt stelt dat het overkappen of afdekken als beste beschikbare techniek moet worden beschouwd, maar anderzijds reeds de voorgeschreven passage slibvangput en bezinkselafscheider als bewezen techniek (voor het afvangen van PAK’s) aanmerkt. Voorts heeft het dagelijks bestuur ter zitting aangevoerd lozingseisen te hebben gebaseerd op ervaringscijfers van soortgelijke bedrijven, welke ervaringscijfers evenwel niet kenbaar zijn voor derden. Tevens is niet inzichtelijk hoe deze lozingseisen zich verhouden tot de volgens het dagelijks bestuur toe te passen technieken. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd in hoeverre de in voorschriften 3.3 en 3.4 voorgeschreven overkapping of afdekking en de in voorschriften 3.15, aanhef en onder d tot en met f, en 3.16, aanhef en onder d tot en met f, gestelde lozingseisen nodig zijn ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Gezien het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beroepsgronden slagen.
2.5. Het beroep is gegrond. Nu de voorschriften 3.3, 3.4, 3.15, aanhef en onder d tot en met f, en 3.16, aanhef en onder d tot en met f, bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, komt het besluit in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen bespreking.
2.6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland van 1 november 2007, kenmerk 07A2569;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,38 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en achtendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het waterschap aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat het waterschap aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
271-590.