Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8275

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803438/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 2 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij] een boete van € 12.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).


Uitspraak

200803438/1. Datum uitspraak: 24 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/584 van de rechtbank Assen van 28 maart 2008 in het geding tussen: [wederpartij], wonende te [woonplaats], en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [wederpartij] een boete van € 12.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav). Bij besluit van 3 juli 2007 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 28 maart 2008, verzonden op 3 april 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de boete op nihil gesteld en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2008. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. van den Kieboom, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt, het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef, en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00. Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 gesteld. 2.2. Blijkens het op 9 januari 2007 op ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport hebben drie vreemdelingen van Slowaakse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) op 24 juli 2006 arbeid verricht bestaande uit het slepen van houten balken en het vastzetten van balken aan een houten dakconstructie, terwijl hiervoor geen tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. 2.3. De minister betoogt dat de rechtbank weliswaar terecht heeft geconcludeerd dat de vreemdelingen voormelde arbeid niet als zelfstandigen hebben verricht en dat de inschrijving van de vreemdelingen, als vennoten van [vennootschap], in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: het handelsregister) moet worden gezien als een schijnconstructie, maar dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij], nu hij voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst met [vennootschap] het handelsregister zou hebben geraadpleegd, al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Volgens de minister blijkt uit de door [wederpartij] ten overstaan van de inspecteur van Arbeidsinspectie afgelegde verklaringen niet dat hij het handelsregister heeft geraadpleegd. Indien hij dat wel zou hebben gedaan, zou hij hebben geconstateerd dat de vreemdelingen slechts beperkt bevoegd waren. Door geen onderzoek te doen heeft [wederpartij] het risico aanvaard dat de Wav zou worden overtreden en is derhalve geen sprake van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid of een verminderde mate daarvan, aldus de minister. 2.3.1. In het boeterapport staat vermeld dat [wederpartij] ten overstaan van de inspecteur van de Arbeidsinspectie, althans in woorden van gelijke strekking, het volgende heeft verklaard: "Ik heb een klussenbedrijf ingehuurd. Ik betaal de rekeningen en de rechtsvorm van het bedrijf is voor mij niet van belang, daar sta ik buiten." Anders dan de minister betoogt kan uit die verklaring niet worden afgeleid dat [wederpartij] niet in het handelsregister zou hebben gekeken. Nu de minister in hoger beroep voorts geen aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de verklaring van [wederpartij] ter zitting bij de rechtbank dat de [vennoot] hem van te voren de inschrijving in het handelsregister heeft getoond, faalt dit onderdeel van het betoog. Dat de vreemdelingen volgens het uittreksel uit het handelsregister beperkt bevoegd zijn, biedt geen grond voor het oordeel dat [wederpartij] vanwege die omstandigheid nader onderzoek naar de onderlinge feitelijke verhouding binnen de vennootschap had dienen te verrichten. De enkele omstandigheid dat een vennoot beperkt bevoegd is biedt op zichzelf genomen immers geen grond voor het oordeel dat hij om die reden als werknemer van de vennootschap in plaats van als vennoot moet worden beschouwd. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. De Vink voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008 154-501.