Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG8267

Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708283/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 13 november 2007, kenmerk PZH-2007-480145, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijswijk (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Ter Nieuburch".


Uitspraak

 200708283/1. Datum uitspraak: 24 december 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant A], wonend te [plaats], de vereniging Historische Vereniging Rijswijk, gevestigd te Rijswijk, en anderen, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 november 2007, kenmerk PZH-2007-480145, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijswijk (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Ter Nieuburch". Tegen dit besluit hebben [appellant A], de vereniging Historische Vereniging Rijkswijk en anderen (hierna: [appellant A] en andere) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht (hierna: het deskundigenbericht). [appellant A] en andere en het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (hierna: het college van burgemeester en wethouders) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. [appellant A] en andere en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2008, waar [appellant A] en andere, in de personen van [gemachtigde A] en [gemachtigde B] onderscheidenlijk vertegenwoordigd door [gemachtigde C], [gemachtigde D] en [gemachtigde E], bijgestaan door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en ing. H.L. de Lange, ambtenaar in dienst van de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, mr. C.G.J.A. van Dijk, F.J. de Jong, ir. L.P. Buteijn en ing. E. Bontenbal, allen ambtenaar in dienst van de gemeente Rijswijk, als partij en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AM Wonen B.V. (hierna: AM Wonen), vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht, als partij gehoord. 2. Overwegingen Toetsingskader 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. Planbeschrijving 2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van twee woontorens, een bioscoop, een grand café en expositie- en culturele ruimten in een gebied met het voormalige gemeentehuis en de bestaande schouwburg ten zuidwesten van het centrum van Rijswijk. Het beroep 2.3. [appellant A] en andere stellen in beroep dat het college om verschillende redenen ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de mogelijkheden voor de bouw van de woontorens en de bioscoop. Beoordelingsplicht milieu-effectrapportage 2.4. [appellant A] en andere voeren allereerst aan dat voor de met het plan voorziene recreatieve voorzieningen toepassing had moeten worden gegeven aan de beoordelingsplicht inzake milieu-effectrapportage (hierna: m.e.r.-beoordelingsplicht). Zij baseren dit op de verwachting dat de bioscoop ongeveer 300 bezoekers per stoel per jaar zal trekken en daarmee met 900 stoelen meer dan 250.000 bezoekers per jaar. Daarnaast is volgens hen in het kader van de toepassing van de m.e.r.-beoordelingsplicht ook het aantal bezoekers van de schouwburg en de overige recreatieve voorzieningen van belang. 2.5. Het college acht het plan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor de beoordeling van het bezoekersaantal dient volgens hem uitsluitend de nieuw te vestigen bioscoop te worden bezien. Voor het overige voorziet het plan volgens hem niet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve of toeristische voorziening. 2.6. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij worden ondernomen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Ingevolge het vierde lid worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.8b of 7.8d moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt. Ingevolge artikel 7.27, derde lid, neemt het bevoegd gezag een beslissing omtrent een krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, aangewezen activiteit, en ten aanzien waarvan geen provinciale verordening krachtens artikel 7.6, eerste lid, van toepassing is, niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.8a tot en met 7.8d. 2.6.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: Besluit m.e.r.) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven. Ingevolge categorie 10.1 van onderdeel D van de bijlage, voor zover hier van belang en zoals dit voorschrift ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan luidde, is de procedure als bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8e van de Wm van toepassing op de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 10 van de WRO dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar. 2.6.2. Op de plankaart kunnen verschillende plandelen worden onderscheiden, waaronder het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" en het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden (GD)" aangewezen gronden bestemd voor: a. wonen, gestapeld, op de tweede bouwlaag en hoger gelegen bouwlagen tot een maximumaantal van 220 woonappartementen […]; b. maatschappelijke voorzieningen op de eerste bouwlaag (begane grond) tot een maximumbrutovloeroppervlakte van 3.000 m2 waarvan maximaal 300 m2 ten behoeve van dienstverlening en kleinschalige detailhandel gerealiseerd mag worden en ter plaatse van de aanduiding "uitkragend bouwdeel toegestaan" ten behoeve van horecavoorzieningen zoals vermeld onder 1a, 1b en 1c, eerste gedachtestreepje, en recreatieve voorzieningen maximaal 200 m2 gerealiseerd mag worden, voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)". Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" aangewezen gronden bestemd voor: a. een bioscoop tot een maximumbrutovloeroppervlakte van 2.400 m2; b. maatschappelijke voorzieningen tot een maximumbrutovloeroppervlakte van 3.000 m2 waarvan maximaal 300 m2 ten behoeve van dienstverlening en detailhandel, voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)". Ingevolge artikel 1, onder achttien, wordt verstaan onder maatschappelijke voorzieningen: sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve voorzieningen, horecavoorzieningen zoals vermeld onder 1a, 1b en 1c, eerste gedachtestreepje in de bij de voorschriften behorende bijlage Staat van Horeca-activiteiten, als ook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen. 2.6.3. Ten behoeve van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" is, nog afgezien van een overbouwingsmogelijkheid ter grootte van ongeveer 285 m², voorzien in een bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 2.700 m². Het bouwvlak kan geheel worden bebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt zeventien meter. De oppervlakte van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" komt overeen met die van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)". 2.7. Voor zover [appellant A] en andere hebben aangevoerd dat de bestaande schouwburg moet worden betrokken bij de beoordeling of de in categorie 10.1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. opgenomen drempelwaarde wordt overschreden, overweegt de Afdeling dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de directe omgeving van de bestaande schouwburg zal worden heringericht en dat ten behoeve van de aanleg van de toegang tot de ondergrondse parkeergarage van de woontorens ongeveer 25 parkeerplaatsen van het schouwburgterrein dienen te worden opgeheven. Nu de schouwburg zelf echter niet zal veranderen en deze in het plan als zodanig is bestemd, ziet de Afdeling in het enkele opheffen van een aantal bestaande parkeerplaatsen geen aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft de schouwburg, voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve voorziening als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Het bezoekersaantal van de schouwburg dient derhalve buiten beschouwing te blijven bij de vraag of het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig is. 2.7.1. Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" maakt een bioscoop mogelijk met een maximumbrutovloeroppervlakte van 2.400 m2. In de plantoelichting is vermeld en niet in geschil is dat bij een dergelijke oppervlakte een bioscoop kan worden gerealiseerd met een capaciteit van 900 stoelen. Blijkens het bestreden besluit is bij de toekomstige bioscoopexploitant navraag gedaan naar het verwachte aantal bezoekers per jaar. Deze heeft aangegeven uit te gaan van een bioscoop met 750 stoelen en 173.550 bezoekers per jaar. Het college heeft deze gegevens doorgerekend voor het geval een bioscoop met 900 stoelen wordt gerealiseerd. Alsdan is volgens het college sprake van maximaal 208.206 (lees: 208.260) bezoekers per jaar. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat ook de raad en AM Wonen zich op het standpunt stellen dat dit aantal als maximum kan worden aangehouden. Dit aantal vindt voorts bevestiging in het deskundigenbericht. In hetgeen [appellant A] en andere hebben aangevoerd, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien het door hen berekende bezoekersaantal van 270.000 redelijkerwijs haalbaar te achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat een groot aantal van de door [appellant A] en andere ter vergelijking genoemde bioscopen, waaronder verschillende megabioscopen in de grote steden, niet vergelijkbaar kan worden geacht met de Rijswijkse situatie. Voorts komt, zoals in het deskundigenbericht is aangegeven, de gemiddelde bezettingsgraad van de door [appellant A] en andere genoemde andere bioscopen op ongeveer 225 bezoekers per stoel per jaar, hetgeen bij 900 stoelen neerkomt op 202.500 bezoekers per jaar. Voorts kan betekenis worden gehecht aan de omstandigheid dat bioscopen met ongeveer 900 stoelen in Alkmaar, Oss en met name het nabij Utrecht gelegen Zeist in 2006 bezoekersaantallen trokken van ruim onder de 200.000 per jaar. Gelet op al het voorgaande heeft het college derhalve in redelijkheid van een maximumaantal bezoekers van 208.260 kunnen uitgaan. 2.7.2. Behalve de bioscoop biedt het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" de mogelijkheid maatschappelijke voorzieningen tot een brutovloeroppervlakte van 3.000 m2 te realiseren, voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)". Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" biedt andersom dezelfde mogelijkheid. Nog daargelaten dat de voorziene expositie- en culturele ruimten naar mag worden aangenomen als recreatieve voorzieningen als bedoeld in het Besluit m.e.r. kunnen worden aangemerkt, vloeit uit artikel 1, onder achttien, van de planvoorschriften voort dat onder maatschappelijke voorzieningen tevens recreatieve voorzieningen worden verstaan. Gelet op de omvang van de bebouwingsvlakken voor de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" en "Gemengde doeleinden (GD)", in samenhang bezien met de maximale bouwhoogte voor het bestemmingsvlak "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)", moet een volledige invulling van vorenbedoelde 3.000 m² als recreatieve voorzieningen naast de bouw van de bioscoop mogelijk worden geacht. 2.7.3. Uit de plantoelichting volgt dat de te verwezenlijken bioscoop niet op zichzelf staat maar als belangrijk onderdeel moet worden gezien van de gehele planontwikkeling. Tussen de bioscoop en de andere recreatieve functies, waaronder ook een grand café, die mogelijk worden gemaakt op de gronden met beide hiervoor bedoelde bestemmingen bestaat, mede gelet op de wijze waarop dit in de planvoorschriften is geregeld en gelet op de voorziene bouwkundige verbinding, uit planologisch opzicht een zodanige samenhang dat deze functies als één activiteit moeten worden bezien bij de vraag of de drempelwaarde voor de m.e.r.-beoordelingsplicht van 250.000 bezoekers per jaar al dan niet zal worden overschreden. De Afdeling ziet geen aanleiding de raad te volgen in zijn standpunt dat het, met een beroep op de toelichting bij het Besluit m.e.r., in zoverre om zodanig geringe recreatieve mogelijkheden gaat dat de bezoekersaantallen daarvan niet behoeven te worden meegerekend. Nog daargelaten de vraag wanneer dan van zodanige geringe mogelijkheden sprake zou zijn, volgt uit het bestemmingsplan dat voor de overige recreatieve voorzieningen in totaliteit een groter oppervlak is gereserveerd dan voor de bioscoop zelf en dat niet is uitgesloten dat deze oppervlakte in zijn geheel of in grote delen voor recreatieve voorzieningen zal worden uitgegeven. 2.7.4. Gelet op de hiervoor aangenomen samenhang, heeft het college zich ten onrechte beperkt tot een berekening van het maximumaantal bioscoopbezoekers per jaar en heeft hij de extra bezoekersaantrekkende gevolgen van de overige recreatieve voorzieningen ten onrechte niet betrokken bij de vraag of toepassing dient te worden gegeven aan de m.e.r.-beoordelingsplicht. De stukken bieden geen duidelijkheid omtrent de te verwachten bezoekersaantallen van deze voorzieningen. Door de raad noch door het college is derhalve, tegenover het gemotiveerde standpunt van [appellant A] en andere, aannemelijk gemaakt dat het aantal bezoekers van de bioscoop en de overige recreatieve voorzieningen, met correctie van dubbeltellingen, tezamen minder dan 250.000 per jaar zal bedragen. 2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en andere op dit punt hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" en de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Streekplan 2.8. [appellant A] en andere voeren voorts aan dat de voorziene hoogbouw met aanpalende bouwblokken te grootschalig is in een verder kleinschalige omgeving en strijdig met kernpunt K.18 uit het streekplan Zuid-Holland West uit 2003 (hierna: het streekplan). 2.9. Het college stelt zich op het standpunt dat het plangebied behoort tot het verstedelijkte gebied. Daartoe wijst hij erop dat het zich bevindt binnen de rode verstedelijkingscontour van het streekplan. Het provinciale beleid gaat voor dit gebied uit van meervoudig en intensief ruimtegebruik. De nadere detaillering dient volgens het college op bestemmingsplanniveau plaats te vinden. De locatie leent zich volgens hem voor bezoekersintensieve voorzieningen. Het plan is voldoende afgestemd op de cultuurhistorische waarden van de landgoederenzone met het hiervan deel uitmakende Rijswijkse Bos, aldus het college. 2.10. Op de streekplankaart is het bestemmingsplangebied aangeduid als "openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen". Op sectorkaart 7, Cultuurhistorie, behorende bij het streekplan, is de Landgoederenzone Rijswijk, met inbegrip van het bestemmingsplangebied, als zodanig aangeduid. In kernpunt K.18 van het streekplan is vermeld dat de cultuurhistorische waarden in de landgoederenzone van Rijswijk dienen te worden gehandhaafd en versterkt. Dit betekent onder andere dat verdichting in de vorm van verdere verkaveling en ook de bouw van appartementencomplexen niet ten koste mag gaan van de ruimtelijke kwaliteit. Natuurontwikkeling moet met respect voor cultuurhistorie plaatsvinden, aldus kernpunt K.18. In het streekplan is vermeld dat kernpunten de schakel vormen tussen de structurerende elementen en de concrete uitvoeringspraktijk en aangeven op welke punten de provincie zich bij de uitvoering van het streekplan vooral zal richten. Het college is bevoegd zelfstandig over afwijking van streekplanonderdelen te beslissen. Wanneer bij een afwijking kernpunten van het streekplanbeleid in het geding zijn, moet het college vooraf de Provinciale Planologische Commissie en de desbetreffende Statencommissie raadplegen, aldus het streekplan. 2.11. Anders dan uit het betoog van het college lijkt te volgen, kan in de enkele omstandigheid dat het plangebied is gelegen binnen de rode verstedelijkingscontour geen rechtvaardiging worden gevonden nieuwe bebouwing binnen het plangebied toe te laten. De verstedelijkingscontour heeft een werend karakter naar het gebied daarbuiten. De invulling daarbinnen kan op verschillende wijzen gestalte krijgen. 2.11.1. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat het plangebied buiten de landgoederenzone is gelegen en tot het stedelijke gebied behoort. Vanuit dat standpunt heeft hij onder meer het uitstralingseffect van de voorziene hoogbouw op de gronden binnen de zone beoordeeld. Hierbij heeft hij evenwel met name niet onderkend dat het plangebied op sectorkaart 7 door provinciale staten tot de landgoederenzone wordt gerekend en dat kernpunt K.18 daarop zonder meer van toepassing moet worden geacht. Door in zoverre van een onjuiste veronderstelling uit te gaan en niet blijk te geven van een toetsing aan kernpunt K.18 dient de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering, dat het plan in overeenstemming is met het provinciale beleid, voor ontoereikend te worden gehouden. 2.11.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en andere op dit punt hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" en de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)", niet berust op een deugdelijke motivering. Slotconclusie 2.12. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant A] en andere gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover dit ziet op de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" en de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)", wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd. De overige bezwaren van [appellant A] en andere blijven gelet hierop buiten bespreking. Proceskosten 2.13. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant A] en andere te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van [appellant A], de vereniging Historische Vereniging Rijkswijk en anderen gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 november 2007, kenmerk PZH-2007-480145, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" en de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)"; III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant A], de vereniging Historische Vereniging Rijswijk en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellant A], de vereniging Historische Vereniging Rijswijk en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere; IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant A], de vereniging Historische Vereniging Rijswijk en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Bechinka Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008 371.