
Jurisprudentie
BG8249
Datum uitspraak2008-12-24
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802667/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802667/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) de jaarlijkse bijdrage aan appellante van € 2.455,47 met een netto constante waarde van € 24.512,30 voor de woning [locatie] vanaf de datum van vaststellen ervan ingetrokken en de elf uitgekeerde jaarlijkse bijdragen voor die woning ten bedrage van totaal € 27.010,17 van haar teruggevorderd.
Uitspraak
200802667/1.
Datum uitspraak: 24 december 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2008 in zaak nr. 06/3710 in het geding tussen:
appellante
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) de jaarlijkse bijdrage aan appellante van € 2.455,47 met een netto constante waarde van € 24.512,30 voor de woning [locatie] vanaf de datum van vaststellen ervan ingetrokken en de elf uitgekeerde jaarlijkse bijdragen voor die woning ten bedrage van totaal € 27.010,17 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2008, verzonden op 7 maart 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2008, waar [appellante] in persoon, bijgestaan door mr. W.H. van Otterloo, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, vergezeld door P. Limonard, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening geldelijke steun voorzieningen aan particuliere huurwoningen Amsterdam 1990 (hierna: de Verordening 1990) is deze verordening niet van toepassing op de door de eigenaar bewoonde of te bewonen woningen.
2.2. Bij besluit van 23 mei 1991 is aan [appellante] krachtens de Verordening 1990 een bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van de voorzieningen aan drie huurwoningen met huisnummers […], […] en […] in een aan haar in eigendom toebehorend pand aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) verstrekt. Bij besluit van 7 maart 1994 is de bijdrage vastgesteld naar aanleiding van de mededeling dat de te subsidiëren werkzaamheden zijn voltooid.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij nooit recht op een bijdrage voor de woning met huisnummer […] heeft gehad, omdat deze aan de bestemming tot huurwoning is onttrokken, heeft miskend dat de woningen met huisnummers [..], [..] en [..] ten tijde van belang waren verhuurd, zodat het door de eigenaar in gebruik nemen van de woning met huisnummer [..] niet tot een vermindering van het aantal woningen dat voor een bijdrage in aanmerking komt in het pand heeft geleid.
2.3.1. Volgens een authentieke akte van 18 november 1992 heeft [appellante] de eigendom van het pand voor de onverdeelde helft aan G.J. [belanghebbende A] (hierna: [belanghebbende A]) overgedragen. In een authentieke akte van dezelfde dag en een van 27 november 1992 is vermeld dat [belanghebbende A] in de woning met huisnummer […] woont.
Bij brief van 21 oktober 2004 heeft [appellante] de Dienst Wonen van de gemeente Amsterdam medegedeeld dat [belanghebbende A] na de voltooiing van de werkzaamheden met [belanghebbende B] in de woning is getrokken. Voor zover [belanghebbende B], naar [appellante] heeft gesteld, deze woning krachtens huurovereenkomst heeft gebruikt en huurpenningen heeft voldaan, laat dat onverlet dat [belanghebbende A] de woning ten tijde van belang heeft bewoond toen hij mede-eigenaar van het pand was. Dat betekent dat de woning met huisnummer […] niet voor subsidiëring krachtens de Verordening 1990 in aanmerking kwam, zodat het aantal te subsidiëren woningen in het pand niet, ondanks het door [appellante] in gebruik nemen van de woning met huisnummer […], gelijk is gebleven. Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de door haar voorgedragen beroepsgrond dat het dagelijks bestuur geen nadeel heeft geleden door het ongewijzigd voortduren van de betalingen. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Dat voor de woning met huisnummer 89-hs, die door de eigenaar wordt bewoond, naar gesteld, krachtens de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Amsterdam 1985 om een bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van de voorzieningen had kunnen worden verzocht, laat onverlet dat geen daartoe strekkende aanvraag is gedaan, zodat niet vaststaat dat [appellante] ten tijde van belang aanspraak op een dergelijke bijdrage had. Reeds daarom kan niet worden aangenomen dat het dagelijks bestuur door ongewijzigd voortduren van de betalingen geen nadeel lijdt, nog daargelaten wat de betekenis daarvan zou zijn.
2.5. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen beroep op de artikelen 19, tweede lid, en 23 van de Verordening 1990 kan doen en de rechtsvordering niet is verjaard, heeft miskend dat die bepalingen bij een overtreding van de subsidievoorwaarden van toepassing zijn en de terugvordering van de volledige bijdrage, gelet op de artikelen 4:49 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid.
2.5.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening 1990 wordt de bijdrage toegekend onder de voorwaarde dat de woning, waaraan de voorzieningen zijn getroffen, niet aan de bestemming tot huurwoning wordt onttrokken, dan wel niet wordt onttrokken aan de bestemming, het gehele jaar door dezelfde persoon of personen te worden bewoond.
Ingevolge het tweede lid zal de bijdrage-ineens bij overtreding van deze voorwaarden worden teruggevorderd conform het gestelde in artikel 23 en zal het recht op de bijdrage in de vorm van jaarlijkse bijdragen vervallen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn burgemeester en wethouders bij overtreding van de voorwaarden, gesteld in artikel 19, bevoegd de verstrekte bijdrage-ineens terug te vorderen.
2.5.2. Nu [appellante] voor de woning met huisnummer […] geen aanspraak op een bijdrage krachtens de Verordening 1990 had, heeft de rechtbank terecht de artikelen 19, tweede lid, en 23 van die verordening, die op de gevolgen van overtreding van de voorwaarden van een toegekende subsidie zien, niet van toepassing geacht. Zij heeft evenzeer terecht onder verwijzing naar artikel III, eerste lid, van de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Awb (Derde tranche Awb), als gewijzigd bij de wet van 4 december 1997 tot aanpassing van bijzondere wetten aan de derde tranche van de Awb (Aanpassingswet derde tranche Awb II), nu de bijdrage vóór 1 januari 1998 is verleend en vastgesteld, de artikelen 4:49 en 4:57 van de Awb evenmin van toepassing geacht. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. O. de Savornin Lohman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2008
452.