Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7954

Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/01319 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening. De inhoud van het ontslagbewijs geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat aanvrager t.t.v. het delict waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de Kr, ware deze met die f&o bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.


Conclusie anoniem

Nr. 08/01319 H Mr. Vellinga Zitting: 4 november 2008 Conclusie inzake: [Aanvrager] 1. Namens [aanvrager] heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, een aanvraag ingediend tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan(1) verstekvonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht van 30 augustus 2007, nummer 16/400091-07, waarbij de aanvrager wegens het "Niet naleven van het bepaalde bij of krachtens artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000"(2) is veroordeeld tot een geldboete van € 60,-, subsidiair één dag hechtenis. 2. Volgens de aanvraag zou het onderzoek van de zaak niet hebben geleid tot de veroordeling van de aanvrager, indien de Kantonrechter destijds bekend zou zijn geweest dat de aanvrager ten tijde van het bewezenverklaarde feit gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Zoetermeer. Ten bewijze van deze detentie is aan de aanvrage gehecht een "bewijs van ontslag" dat inhoudt dat een persoon met hetzelfde initiaal en dezelfde achternaam en dezelfde geboortedatum, -plaats en woonplaats van 5 september 2006 tot en met 8 september 2006 in genoemde inrichting gedetineerd was. 3. Uit de gedingstukken volgt dat de gewraakte veroordeling betrekking heeft op kort gezegd roken in de trein op 6 september 2006. In het dossier bevindt zich een "proces-verbaal" van buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] dat, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt: "Ik (...) zag/constateerde, dat een persoon de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang heeft verstoord door te roken in, een gedeelte van, een vervoermiddel, waarvan de vervoerder heeft aangegeven dat dit niet was toegestaan. (...) Datum: 6 september 2006 Omstreeks: 7.50 uur Plaats: Amersfoort Gemeente: Amersfoort Locatie: trein 520 van Zwolle naar Amersfoort (...) Ik heb de man één keer gewaarschuwd, dat er in de trein niet gerookt mocht worden. Een paar minuten later betrapte ik de man op roken, de sigaret (brandend) lag op de treeplank. Nummer paspoort vergeten te noteren doordat de spoorwegpolitie zijn paspoort vasthield. Zijn naamsgegevens zijn wel uit zijn paspoort overgenomen. (...) Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens: Naam: [achternaam aanvrager] Voorvoegs.: [voorvoegsel] Voorletters: [voorletter] Voornamen: [voornaam] Geb.plaats: [geboorteplaats] Geb.datum: [geboortedatum]-1982 (...) Identiteit ambtshalve vastgesteld aan de hand van: - spoorwegpolitie Utrecht - paspoort" 4. De identiteit van de persoon die op 6 september 2006 in de trein is geverbaliseerd is klaarblijkelijk vastgesteld aan de hand van een door deze getoond paspoort. Dat is een relatief betrouwbare wijze van het vaststellen van iemands personalia. Ik merk daarbij op dat de aanvraag niet inhoudt dat de aanvrager zijn paspoort ten tijde van het bewezenverklaarde feit miste.(3) 5. De vraag is of de gegevens uit het "bewijs van ontslag" niettemin het ernstige vermoeden doen rijzen dat het niet de aanvrager was die op 6 september 2006 in de trein rookte. Navraag bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie bevestigde dat een persoon met voormelde personalia op 6 september 2006 in de penitentiaire inrichting Zoetermeer was gedetineerd. Dat sluit echter niet uit dat een ander dan de aanvrager onder diens naam diens straf heeft uitgezeten. Met het oog op die mogelijkheid heb ik via het College van procureurs-generaal navraag laten doen naar de wijze waarop destijds de identiteit is vastgesteld van de persoon waarop de desbetreffende gegevens betrekking hebben. De op dit verzoek ontvangen informatie van de Hoofdofficier van Justitie te Utrecht houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "De P.i. Haaglanden wist, desgevraagd, te vertellen dat niet meer te achterhalen is hoe betrokkene destijds op zijn identiteit is gecontroleerd (...) omdat zijn dossier bij de P.i. inmiddels is vernietigd. De gebruikelijke procedure bij de P.i. was destijds dat men de verdachte persoon vanuit de politie of DVO kreeg aangeleverd en zelf niet meer op identiteit controleerde. Wat nog wel in casu is te achterhalen is dat betrokkene vanuit het Huis van Bewaring Noordsingel te Rotterdam aan P.i. Zoetermeer is aangeleverd en zijn identiteit door de politie destijds is vastgesteld aan de hand van zijn identiteitskaart met nummer [002] (geldig tot 7-11-2010). Navraag bij de gemeente Den Haag heeft uitgewezen dat aan betrokkene een identiteitskaart en een paspoort (geldig van 07-11-2005- 07-11-2010) is afgegeven (...). Niet is gebleken dat 1 van deze documenten door betrokkene als vermist of gestolen is opgegeven." Daarbij merk ik op dat niet valt na te gaan waarop de mededeling berust dat niet is gebleken dat aanvrager zijn identiteitsbewijs en/of paspoort als in die periode vermist of gestolen heeft opgegeven, zij het dat aanvrager dat laatste in zijn aanvraag niet heeft gesteld en hij ook anderszins geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat iemand zich met zijn paspoort heeft kunnen identificeren. 6. Ten tijde van de aanvraag beschikte aanvrager over twee identiteitsbewijzen. Het is dus mogelijk dat hij zich met het ene identiteitsbewijs heeft geïdentificeerd terwijl een ander zich te zelfder tijd identificeerde met het andere, aan hem door aanvrager ter beschikking gestelde identiteitsbewijs. Het lijkt mij daarom van tweeën één: ofwel een ander dan de aanvrager heeft zich op 6 september 2006 in de trein ten onrechte bediend van aanvragers personalia en heeft daartoe diens paspoort getoond (terwijl aanvrager gedetineerd was), ofwel iemand heeft bij zijn insluiting door de politie voorafgaand aan zijn detentie in de penitentiaire inrichting Zoetermeer van 5 tot en met 8 september 2006 ten onrechte aanvragers personalia vermeld en heeft daarbij aanvragers identiteitskaart gebruikt (zodat de aanvrager op 6 september 2006 in de trein kan hebben gezeten). Daarbij ga ik er nog aan voorbij dat ook mogelijk is - hetgeen overigens in de aanvraag niet is gesteld - dat een ander zich voor aanvrager heeft uitgegeven met behulp van een vals paspoort. Omdat er geen enkele aanwijzing is welke mogelijkheid de juiste is en er dus een gerede kans is dat aanvrager zich niet aan het bewezenverklaarde feit schuldig heeft gemaakt, rijst uit het bij de aanvrage overgelegde ontslagbewijs in combinatie met de door mij ingewonnen inlichtingen, gelet op het "in dubio pro reo", het ernstig vermoeden dat de kantonrechter, zo hij van een en ander op de hoogte was geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken. 7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Dat is gebeurd doordat de voorzitter van het Hof ex art. 410a, vierde lid, Sv. Daarmee is het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht onherroepelijk geworden, vgl. art. 557, eerst lid, Sv. 2 Art. 72 van de Wet personenvervoer 2002 luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit en thans nog als volgt: "Het is een ieder verboden zich in een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats, of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften zodanig te gedragen dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord." 3 Zie ook de hierna geciteerde brief van de Hoofdofficier te Utrecht, die inhoudt dat het paspoort van de aanvrager niet als vermist of gestolen is opgegeven.


Uitspraak

23 december 2008 Strafkamer nr. 08/01319 H SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht van 30 augustus 2007, nummer 16/400091-07, ingediend door mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "het niet naleven van het bepaalde bij of krachtens artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000", te weten het roken in de trein van Zwolle naar Amersfoort op 6 september 2006, veroordeeld tot een geldboete van € 60,-, subsidiair één dag hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. De conclusie van de Advocaat-Generaal De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien. 4. Beoordeling van de aanvrage 4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. 4.2. De aanvrage houdt in dat de veroordeling herzien moet worden in verband met het ontslagbewijs van de directeur van de Penitentiaire Inrichting te Zoetermeer van 5 september 2006. 4.3. Het bij de aanvrage gevoegde ontslagbewijs houdt in: "[Aanvrager] detentienummer: [001] geboren d.d. [geboortedatum]/1982, te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], veroordeeld door het kantongerecht te 's-Gravenhage (...) tot 3 dagen subsidiaire hechtenis, datum ingang straf: 05/09/2006 datum einde straf: 08/09/2006 de opgelegde straf heeft ondergaan." 4.4. De inhoud van het hiervoor genoemde ontslagbewijs geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager ten tijde van het delict waarvoor hij is veroordeeld, niet ter plaatse is geweest en dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Kantonrechter, ware deze met die feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. 5. Slotsom Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: verklaart de aanvrage tot herziening gegrond; beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht van 30 augustus 2007; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 23 december 2008.