
Jurisprudentie
BG7869
Datum uitspraak2008-12-23
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 07/1249 WWB-T1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 07/1249 WWB-T1
Statusgepubliceerd
Indicatie
De periode van herziening en terugvordering ligt ruim twaalf jaar in het verleden, als gevolg waarvan het voor eiser feitelijk onmogelijk is geworden met bewijzen van zijn stellingen te komen. Dit wringt eens te meer nu verweerder diverse van zijn standpunten door tijdsverloop evenmin kan onderbouwen dan wel bewijzen. Gelet op het gegeven dat ondanks de vragen van de rechtbank, niet alle gegevens boven tafel zijn gekomen en andere informatie dan thans aanwezig is, niet meer beschikbaar zal komen ziet de rechtbank in het kader van een finale geschillenbeslechting tussen partijen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herzien in die zin dat niet tot herziening en terugvordering op eiser wordt overgegaan.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/1249 WWB - T1
Uitspraak in het geding tussen
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 19 november 1997 heeft verweerder eisers uitkering krachtens de Algemene bijstandswet over de periode van 1 december 1992 tot en met 31 maart 1993 herzien en het over die periode onverschuldigde bedrag ad ƒ 9.457,25 (€ 4.291,51) van eiser terug-gevorderd.
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) heeft eiser bij brief van 28 oktober 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 5 april 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 30 mei 2007, aangevuld bij brief van 6 februari 2008, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.A. Bouter.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, vanwege het feit dat eisers gemachtigde zonder bericht niet was verschenen in samenhang met eisers gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Zij heeft daarbij bepaald dat het beroep opnieuw ter zitting zal worden behandeld.
Naar aanleiding van brieven met vragen van de rechtbank aan partijen d.d. 27 maart 2008 heeft verweerder bij brief van 24 april 2008 gereageerd onder toezending van nadere stukken. Eiser heeft bij brief van 19 november 2008 de vragen van de rechtbank beantwoord en nader gereageerd op de brief en de stukken van verweerder.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2008. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.A. Bouter. Tevens was aanwezig C. de Graaff, tolk in de Portugese taal.
2 Overwegingen
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat het
na afloop van de bezwaartermijn door eiser ingediende bezwaar ontvankelijk is, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Immers, ingevolge vaste jurisprudentie dient het risico van niet-aangetekend verzenden van een besluit voor rekening van de afzender te komen, hetgeen hier het geval is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit evenwel niet in stand blijven. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
De herziening en terugvordering welke hier aan de orde zijn, zien op de periode van
1 december 1992 tot en met 31 maart 1993. In deze periode is aan eiser en zijn toenmalige echtgenote bijstand naar de norm voor een gezin toegekend, terwijl eiser inkomsten uit arbeid had. Verweerder is eerst op 19 november 1997 - dus bijna vijf jaar later - overgegaan tot de herziening en terugvordering. De feitelijke invordering van de onverschuldigd betaalde uitkering heeft nog veel later plaatsgevonden. Naar eisers zeggen heeft hij nimmer acceptgiro’s van verweerder ontvangen, alhoewel hij steeds woonachtig is geweest op de in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen adressen. Eerst nadat verweerder - na het uitblijven van enige betaling ter aflossing van de vordering - omstreeks oktober 2005 de vordering heeft overgedragen aan de gemeentelijke belastingdienst, heeft eiser kennis gekregen van het primaire besluit.
Eiser heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat hij indertijd wel degelijk aan verweerder heeft gemeld dat hij werkzaamheden ging verrichten en dat hij niet op de hoogte was van het feit dat door verweerder nog een uitkering werd uitbetaald in die periode omdat - naar later gebleken is - zijn toenmalige echtgenote, waarmee hij niet meer samenwoonde, buiten zijn weten om de uitkering op haar bankrekening liet uitbetalen. Eiser heeft echter thans grote problemen om twaalf jaar na dato bewijzen voor zijn stellingen te vinden.
Door het tijdsverloop van ruim twaalf jaar, welk tijdsverloop niet aan eiser kan worden verweten, is het naar het oordeel van de rechtbank voor eiser feitelijk onmogelijk geworden te bewijzen dat de situatie in 1992/1993 anders was, dan waarvan verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan. Dit wringt eens te meer nu verweerder blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn stellingen ten aanzien van verschillende van belang zijnde punten evenmin nader met stukken kan onderbouwen c.q. aantonen.
Zo kan verweerder geen duidelijkheid verschaffen ten aanzien van de vraag waarom met de ex-echtgenote van eiser ten aanzien van (enkel) de maand januari 1993 een betalingsregeling is getroffen, terwijl de bijstand over de gehele terugvorderingsperiode aan beiden was toegekend én de uitkering feitelijk aan de ex-echtgenote is uitbetaald op de bankrekening die ten name van haar alleen gesteld was. Evenmin heeft verweerder nader kunnen motiveren om welke reden het door de ex-echtgenote betaalde bedrag niet in mindering is gebracht op de totale vordering over die periode. Indien de vordering in stand zou blijven, zou dit tot gevolg hebben dat de terugvordering over de maand januari 1993 tweemaal aan verweerder zou worden terugbetaald.
Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat het niet juist is dat de indertijd doorgevoerde wijziging van het bankrekeningnummer waarop de uitkering werd gestort, heeft plaatsgevonden zonder dat eiser hiervoor zijn akkoord had gegeven. De niet nader met stukken onderbouwde stelling van verweerder dat hij er wel van moet hebben geweten, omdat hij nadien nog bij verweerders dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SoZaWe) is geweest, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk. Allereerst heeft eiser ontkend dat hij na zijn melding bij de balie van SoZaWe dat hij werk heeft gevonden, nog bij SoZaWe is geweest. Daarnaast blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de ex-echtgenote aan verweerder heeft doorgegeven dat zij en eiser niet meer bij elkaar waren in verband waarmee de ex-echtgenote had verzocht om de uitkering te splitsen.
Tot slot is uit de stukken niet af te leiden hoe de hoogte van de terugvordering is berekend. Ter zitting heeft verweerder getracht de hoogte van het bedrag nader toe te lichten, maar daarbij aangegeven dat de berekening van de brutering van de terugvordering ontbreekt en ook niet meer is te achterhalen.
Verweerder heeft naar aanleiding van de door de rechtbank bij brief van 27 maart 2008 gestelde vragen getracht alle informatie die over deze kwestie nog bestaat, boven tafel te krijgen. Ten aanzien van (onder meer) de hiervoor geschetste punten is dat niet gelukt. Andere informatie dan thans aanwezig is, zal niet meer beschikbaar komen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende basis en onderbouwing is om de herziening en terugvordering op eiser op te baseren.
Nu het - zoals ook door verweerder is erkend - niet mogelijk zal zijn om met nader onderzoek nieuwe, aanvullende, informatie te verkrijgen, ziet de rechtbank in het kader van een finale geschillenbeslechting tussen partijen aanleiding om niet alleen het bestreden besluit, maar ook het primaire besluit te herzien.
Het beroep van eiser is mitsdien gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten
ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,- aan kosten van door een derde
be¬roeps¬matig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit van 19 november 2007 wordt herzien in die zin dat niet tot herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 december 1992 tot en met 31 maart 1993 op eiser wordt overgegaan,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiser het betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechts¬persoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Mazijk, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2008.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: