Jurisprudentie
BG6727
Datum uitspraak2008-06-09
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers311135 HA RK 08-503
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers311135 HA RK 08-503
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering. De behandeling van de strafzaak ter terechtzitting is door de politierechter onderbroken, omdat de zitting uitliep en de politierechter alvorens door te gaan met de behandeling ter zitting de partijen die buiten stonden te wachten op de behandeling van hun strafzaak te woord wilde staan. Het enkele feit dat de politierechter eerst de partijen die gedurende lange tijd buiten stonden te wachten op de behandeling van hun zaak te woord wilde staan en daarna de raadsman de gelegenheid wilde geven om zijn (eventuele) verzoek tot aanhouding te doen, is onvololdoende om te concluderen tot (de schijn van) partijdigheid van deze rechter. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2008/11
rekestnummer: 311135 HA RK 08-503
parketnr: 09/936637-07
datum beschikking: 9 juni 2008
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
raadsman: mr. dr. P.H.J. Körver,
tegen
Mr. [X],
politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
Verzoekster is gedagvaard om ter terechtzitting van 14 mei 2008 voor de politierechter van deze rechtbank te verschijnen. De behandeling van de strafzaak ter terechtzitting is door de politierechter onderbroken, omdat de zitting uitliep en de politierechter alvorens door te gaan met de behandeling ter zitting de partijen die buiten stonden te wachten op de behandeling van hun strafzaak te woord wilde staan. Na hervatting van het onderzoek ter zitting heeft mr. Körver namens verzoekster mr. [X] gewraakt. Van de terechtzitting van 14 mei 2008 is proces-verbaal opgemaakt.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 26 mei 2008 is het wrakingsverzoek ter terechtzitting van deze wrakingskamer behandeld. Mr. Körver is namens verzoekster verschenen en heeft het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
Mr. [X] is eveneens ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. Bij brief van 21 mei 2008 heeft de officier van justitie mr. C.M. Offers meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn op de zitting.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de gang van zaken tijdens de inhoudelijke behandeling van haar stafzaak haar grond geeft voor de vrees voor partijdigheid en vooringenomenheid van de politierechter mr. [X].
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek is namens verzoekster ter zitting - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.
Mr. Körver acht in de eerste plaats grond voor wraking aanwezig omdat hij tijdens zijn pleidooi op de terechtzitting van 14 mei 2008 door mr. [X] werd onderbroken met de mededeling dat hij nog acht minuten had om te pleiten, terwijl hij pas enkele minuten bezig was met pleiten. Volgens mr. Körver is op geen enkel moment door de politierechter bericht dat er sprake zou zijn van tijdsgebrek noch is aangegeven hoeveel tijd er voor zijn pleidooi beschikbaar was. Volgens mr. Körver was het voor hem, gelet op de drie strafbare feiten die verzoekster ten laste zijn gelegd en gelet op de zware straf die de officier van justitie heeft geëist, onmogelijk om binnen 8 minuten een gedegen pleidooi te houden. Dat de politierechter deze onmogelijkheid niet onderkende, toont zijn vooringenomenheid.
Daarnaast heeft verzoekster als grond voor wraking aangevoerd dat mr. [X] op de mededeling van mr. Körver dat wellicht van zijn kant om aanhouding van de zaak zal worden verzocht, bij voorbaat - zonder dat mr. Körver zijn mogelijke verzoek had onderbouwd - heeft geoordeeld dat een verzoek om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting niet zou worden ingewilligd. Dat de politierechter het verzoek tot aanhouding reeds afwees zonder kennis te nemen van de inhoudelijke motivering ervan, geeft blijk van zijn vooringenomenheid. Namens verzoekster is voorts gesteld dat de neutrale formulering in het proces-verbaal van de zitting van 14 mei 2008, inhoudende: "de politierechter overweegt dat een aanhouding op dit moment niet zijn voorkeur heeft" geen recht doet aan en voorbij gaat aan de mededeling van mr. [X] die de strekking had dat een verzoek tot aanhouding hoe dan ook niet zou worden gehonoreerd.
4. Het standpunt van mr. [X]
Mr. [X] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet in de wraking berust en heeft de door verzoekster aangevoerde wrakingsgronden weersproken.
Mr. [X] heeft ter zitting verklaard dat het juist is dat hij de raadsman van verzoekster ter zitting heeft onderbroken tijdens zijn pleidooi. Hij heeft de raadsman toen gevraagd hoeveel tijd hij nodig had om te pleiten en of het voor de raadsman haalbaar was om zijn pleidooi binnen 8 minuten af te ronden. Volgens mr. [X] liep de behandeling van de zaak aanzienlijk uit. In verband met de planning van de rest van de zitting vond hij het nodig deze vraag te stellen. Toen mr. Körver hem meedeelde dat hij meer tijd nodig had voor zijn pleidooi heeft hij aangegeven dat hij op dat moment slechts de mogelijkheid zag om het onderzoek ter zitting aan te houden of te onderbreken, teneinde de partijen die nog buiten stonden te wachten op de behandeling van hun zaak te woord te staan over het uitlopen van de zitting en een mogelijke aanhouding van hun zaak met hen te bespreken. Mr. Körver heeft vervolgens meegedeeld dat hij eventueel nog een reden wilde aanvoeren om de zaak aan te houden. Volgens mr. [X] heeft hij mr. Körver daarop geantwoord dat een aanhouding op dat moment niet zijn voorkeur had, omdat een andere politierechter de strafzaak van verzoekster helemaal opnieuw zou moeten behandelen. Aan verzoekster en haar raadsman is vervolgens te kennen gegeven dat na de onderbreking van de behandeling van haar zaak, de behandeling diezelfde dag op een later tijdstip voortgezet zal worden. Mr. [X] heeft ter zitting benadrukt dat hij niet inhoudelijk heeft beslist op een verzoek tot aanhouding van verzoekster, omdat dit verzoek nog niet was gedaan. Na de voortzetting van het onderzoek had verzoekster desgewenst de mogelijkheid om haar verzoek tot aanhouding te doen. Voorafgaand aan de onderbreking heeft hij vanwege de tijd en de wachtende partijen op de gang dit punt (nog) niet nader besproken.
5. Het standpunt van de officier van justitie mr. Offers.
Mr. Offers heeft bij brief van 21 mei 2008 bericht dat zij, gezien het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 mei 2008, geen aanvullende opmerkingen ten aanzien van de gang van zaken op die zitting heeft.
6. Beoordeling
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3 De rechtbank stelt voorop dat van de juistheid van de inhoud van het proces-verbaal van 14 mei 2008 wordt uitgegaan, aangezien niet is komen vast te staan dat het proces-verbaal niet de juiste weergave bevat van hetgeen op de zitting van 14 mei 2008 aan de orde is gesteld. Daarbij wordt van belang geacht dat de officier van justitie te kennen heeft gegeven geen aanvullende opmerkingen te hebben op het proces-verbaal ten aanzien van de gang van zaken op de zitting van 14 mei 2008.
6.4 De rechtbank is van oordeel dat de onderbreking van het pleidooi van de raadsman van verzoekster door mr. [X] met de vraag of het voor de raadsman haalbaar was om zijn pleidooi binnen 8 minuten af te ronden, door verzoekster niet zo begrepen had moeten worden dat de raadsman slechts 8 minuten werd gegund om zijn pleidooi af te ronden. Uit het vervolg van de zitting na deze vraag van mr. [X] komt duidelijk naar voren dat de onderbreking van het pleidooi van de raadsman een andere strekking had. Immers, mr. [X] wilde alvorens de raadsman alle tijd te geven om zijn pleidooi te vervolgen, de behandeling ter zitting onderbreken, teneinde de partijen die nog buiten stonden te wachten voor de behandeling van hun zaak te woord staan over het aanzienlijk uitlopen van de zitting. Daarna wilde mr. [X] de behandeling ter zitting voortzetten. Het onderbreken van het pleidooi van de raadsman wijst derhalve niet op een objectief gerechtvaardigde vrees voor gebrek aan onpartijdigheid van mr. [X].
6.5 Verzoekster heeft voorts aangevoerd dat mr. [X], zonder zich ervan te vergewissen wat de redengeving van een eventueel verzoek tot aanhouding van haar kant zou zijn, heeft meegedeeld dat een dergelijk verzoek niet gehonoreerd zou worden. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 14 mei 2008 naar voren komt dat de raadsman van verzoekster ter zitting heeft vermeld dat hij in zijn pleidooi nog een andere reden tot aanhouding wenst aan te voeren. Mr. [X] heeft daarop geantwoord dat een aanhouding op dat moment niet zijn voorkeur had. Dat mr. [X] daarbij bij voorbaat een verzoek tot aanhouding van verzoekster heeft afgewezen, is niet gebleken. Daargelaten dat verzoekster op dat moment ter zitting geen duidelijk verzoek tot aanhouding had gedaan, had een dergelijk verzoek ook na de voortzetting van de zitting aan de orde kunnen komen. In dat geval zou dit verzoek, zo is door mr. [X] ter zitting verklaard, alsnog inhoudelijk behandeld worden. Het enkele feit dat mr. [X] eerst de partijen die gedurende lange tijd buiten stonden te wachten op de behandeling van hun zaak te woord wilde staan en daarna de raadsman de gelegenheid wilde geven om zijn (eventuele) verzoek tot aanhouding te doen, is derhalve onvoldoende om te concluderen tot (de schijn van) partijdigheid van deze rechter.
6.6 Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die grond geven te vrezen dat diens rechterlijke onpartijdigheid thans in het geding is. Het verzoek tot wraking dient derhalve te worden afgewezen.
6.7 Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar raadsman mr. P.H.J. Körver;
• mr. [X];
• de officier van justitie mr. C.M. Offers.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2008 door mrs. Van Rens, Bellaart, Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Jadoenathmisier als griffier.