Jurisprudentie
BG6076
Datum uitspraak2007-11-06
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11291-06, 11305-06, 11306-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 11291-06, 11305-06, 11306-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Klaagschrift ex artikel 552a Sv van een drietal klagers, strekkende tot teruggave van voorwerpen en geldbedragen die in de ontnemingszaak tegen klager sub 1 in beslag zijn genomen. O.m. worden de geldbedragen teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzet. Het geld wordt teruggegeven aan klaagster sub 3, omdat buiten redelijke twijfel staat dat deze geldbedragen aan haar toebehoren. Klaagster sub 2 verlangt teruggave aan haar van een aantal voorwerpen. Nu wat betreft deze voorwerpen teruggave aan een ander dan degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen wordt verlangd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat aan klager sub 1 een ontnemingmaatregel zal worden opgelegd, zal het hof moeten beoordelen of buiten redelijke twijfel staat dat klaagster sub 2 als enig eigenaar van die voorwerpen kan worden aangemerkt. Deze vraag is ontkennend beantwoord.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn: 21/003176-05
Avnr: 11291-06
Avnr: 11305-06
Avnr: 11306-06
Het hof heeft gezien het op 22 november 2006 ter griffie van het hof ingekomen klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
1. [Naam klager sub 1],
geboren te [geboorteplaats], op [datum],
domicilie kiezende te [plaats], [straat], ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen klager sub 1,
en
2. [Naam klaagster sub 2],
geboren te [geboorteplaats], op [datum],
domicilie kiezende te [plaats], [straat], ten kantore van haar raadsman,
hierna te noemen klaagster sub 2,
en
3. [Naam klaagster sub 3],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
domicilie kiezende te [plaats], [straat], ten kantore van haar raadsman,
hierna te noemen klaagster sub 3,
ingediend door mr. [naam advocaat], advocaat te [plaats], strekkende tot teruggave van het in dat klaagschrift genoemde voorwerpen en de daarin genoemde geldbedragen die in de ontnemingszaak tegen klager sub 1 in beslag zijn genomen.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 4 juni 2007 de advocaat-generaal en klagers, bijgestaan door hun advocaat, mr. [naam advocaat] voornoemd, en op 10 september 2007 de advocaat-generaal en namens klagers, mr. [naam advocaat] voornoemd. Klagers zijn, hoewel deze datum was aangezegd, ter zitting van 10 september 2007 niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder het proces-verbaal van de raadkamer van 4 juni 2006, de brief d.d. 6 juli 2007 van het Bureau Ontnemingswetgeving (BOOM) aan mr. [naam advocaat], de brief d.d. 3 augustus 2007 van mr. [naam advocaat] aan het ressortsparket en de - ongedateerde - schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Het hof heeft ter zitting medegedeeld dat op 8 oktober 2007 uitspraak zal worden gedaan en nadien bepaald dat de uitspraak zal plaatsvinden op 6 november 2007. De advocaat-generaal en de raadsman van klagers zijn hiervan in kennis gesteld.
OVERWEGINGEN
1. Klager sub 1, is na vernietiging van het arrest van 11 juli 2001 van dit hof door de Hoge Raad en verwijzing naar het gerechtshof te Den Bosch, op 6 juli 2005 door dat hof veroordeeld ter zake van:
1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. als bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Tegen dit arrest is geen cassatieberoep ingesteld.
Klager sub 1 is derhalve ter zake van feit 2 en feit 3 onherroepelijk veroordeeld wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
2. Op 19 november 1997 is met machtiging van de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle tegen klager sub 1 een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld, welk onderzoek op 18 januari 2000 is gesloten. De officier van justitie heeft vervolgens ter terechtzitting van de rechtbank Zwolle van 19 september 2000 tegen klager sub 1 een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt. De rechtbank Zwolle heeft in haar beslissing van 19 mei 2005 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 2.555.976,-- en aan klager sub 1 de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te voldoen. Tegen deze ontnemingsbeslissing is door klager sub 1 hoger beroep ingesteld. Deze zaak is inmiddels aanhangig bij dit hof en de behandeling zal worden voortgezet ter terechtzitting van 18 januari 2008.
3. Op 11 april 2006 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Almelo op verzoek van de Franse justitiële autoriteiten in een strafzaak tegen klager sub 1 onder meer in de woning aan de [straat] te [plaats] een doorzoeking gedaan. Naar aanleiding van de in woning aanwezige waardevolle kunst, apparatuur en wijnen heeft de rechter-commissaris tijdens de doorzoeking contact opgenomen met zijn ambtgenoot in de rechtbank Zwolle die bevoegd is in de ontnemingszaak tegen klager sub 1. Deze heeft toestemming gegeven om diverse goederen in conservatoir beslag te nemen. Dat is vervolgens geschied.
4. Het klaagschrift is tijdig ingediend en in zoverre ontvankelijk.
5. De raadsman heeft namens klagers in raadkamer volhard bij hetgeen in het klaagschrift is aangevoerd en verzocht.
6. De raadsman heeft, zoals nader toegelicht in raadkamer, ter aanvulling op het klaagschrift aangegeven welke voorwerpen, die op 11 april 2006 conservatoir in beslag genomen zijn, behoren te worden teruggegeven:
- De voorwerpen, genoemd in het door verbalisant [naam verbalisant] opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt op 4 juli 2007 te [plaats], waarin een overzicht is gegeven van de voorwerpen die op 11 april 2006 conservatoir in beslag zijn genomen, doch in het kader van een eerdere inbeslagname onder zekerheidstelling waren teruggegeven;
- De overige voorwerpen, die op 11 april 2006 in beslag genomen zijn, doch bij een eerdere doorzoeking in beslaggenomen zijn, zijnde [opsomming voorwerpen];
- De overige voorwerpen, die vermeld staan in de brief van [naam], beheerder conservatoir beslag, verbonden aan BOOM, gedateerd 20 juni 2007;
- Een auto van het merk [merk], type [nummer], voorzien van het kenteken [nummer];
- Geldbedragen, die op 11 april 2006 in beslaggenomen zijn:
- [bedrag X] en
- [bedrag Y] die zich in een envelop met een verjaardagskaart van oma bevond.
7. De raadsman heeft allereerst betoogd dat de op 11 april 2006 tijdens de doorzoeking in het perceel [straat] te [plaats] plaatsgevonden inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig is geschied. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle een aan de doorzoeking voorafgaande vordering tot het leggen van conservatoir beslag heeft afgewezen en dat in strijd met artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering geen voorafgaande schriftelijke machtiging tot het leggen van conservatoir beslag is verleend. Klagers zijn daardoor ernstig in hun belangen geschaad. Er is sprake van een flagrante schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Op grond hiervan dienen alle in beslag genomen goederen te worden teruggegeven, aldus de raadsman.
8. Het hof verwerpt het verweer. Ingevolge artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering kan beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering slechts worden gelegd krachtens schriftelijke, op vordering van de officier van justitie, door de rechter-commissaris verleende machtiging. De rechter-commissaris dient daarbij de rechtmatigheid en de opportuniteit van het door de officier van justitie beoogde beslag te beoordelen. Het vereiste dat de machtiging schriftelijk wordt verleend, strekt ertoe zeker te stellen dat die rechterlijke toetsing voorafgaand aan het beslag heeft plaatsgevonden. Gelet daarop kan in beginsel niet worden aanvaard dat zodanige machtiging eerst in een later stadium op schrift wordt gesteld. Een beklag tegen een inbeslagneming als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering op grond dat deze is geschied zonder dat een schriftelijke machtiging is verleend, is dan ook om die reden gegrond, tenzij in het concrete geval de belangen van de betrokkene door dat verzuim redelijkerwijze niet kunnen zijn geschaad.
9. Blijkens het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming in het kader van het Franse rechtshulpverzoek op 11 april 2006 van het perceel: [straat] te [plaats] is de gang van zaken met betrekking tot de inbeslagname van de aangetroffen voorwerpen (pagina 3) als volgt:
‘’ Naar aanleiding van de in de woning aanwezige waardevolle kunst, apparatuur en wijnen heeft de rechter-commissaris vanuit de doorzoeking contact opgenomen met zijn Zwolse collega mr. [naam] (nader te noemen mr. [naam]). [Zwolse collega] was bekend met de zaak en van tevoren aangesproken door de officier van justitie over de mogelijkheid dat ter plaatse waardevolle goederen zouden worden aangetroffen. In verband met een in Nederland lopende strafzaak tegen [klager sub 1], meer in het bijzonder een lopende ontnemingsprocedure, was van belang waardevolle goederen conservatoir in beslag te nemen. [Zwolse collega] heeft niet vooraf toestemming daartoe willen geven maar heeft aangegeven dat zij bij het eventueel aantreffen van waardevolle goederen daarvan op de hoogte zou willen worden gebracht om vervolgens nader te beslissen. De rechter-commissaris heeft zich, nu zich in de woning aan de Volksparksingel waardevolle goederen bevonden, tot [Zwolse collega] gewend en heeft haar meegedeeld dat hij schilderijen, andere kunstvoorwerpen, een grote voorraad wijn en een televisie van het merk [merk] heeft aangetroffen. [Zwolse collega] gaf vervolgens toestemming om die goederen in de Nederlandse strafzaak conservatoir in beslag te nemen".
Op 13 april 2006 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle de mondeling gegeven machtigingen op schrift vastgelegd.
10. Naar het oordeel van het hof zijn door deze gang van zaken de belangen van klagers redelijkerwijs niet geschaad. Er is immers voorafgaande aan de inbeslagname contact geweest tussen de betrokken rechters-commissarissen en de bevoegde rechter-commissaris heeft naar aanleiding daarvan alsnog voorafgaande aan de inbeslagneming toestemming (het hof begrijpt: machtiging) tot het leggen van conservatoir beslag verleend. Deze gang van zaken is verantwoord in het proces-verbaal van de doorzoeking en de machtiging is bovendien twee dagen later schriftelijk vastgelegd. Dat de rechter-commissaris in de rechtbank Zwolle aanvankelijk de vordering van de officier van justitie tot het leggen van conservatoir beslag heeft afgewezen, doet hieraan niet af.
11. Klager sub 1 is in de hoofdzaak bij het hiervoor aangehaalde arrest van 6 juli 2005 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Er zijn bij dat arrest aan klager sub 1 geen andere straffen of maatregelen opgelegd. Het is daarom hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen waarvan teruggave wordt verlangd, zal gelasten of dat de rechter aan klager sub 1 een geldboete zal opleggen. Gelet op het hiervoor aangehaalde vonnis van 19 mei 2005 acht het hof het echter niet hoogst onwaarschijnlijk dat aan klager sub 1 een ontnemingmaatregel zal worden opgelegd. Met dat oordeel komt het hof tot de bespreking van de door de klagers opgeworpen stellingen dat (een deel van) de voorwerpen, waarvan teruggave wordt verlangd:
a. reeds eerder in de strafzaak tegen klager sub 1 in conservatoir beslag zijn genomen en tegen zekerheidstelling zijn teruggegeven, zodat er sprake is van dubbele beslaglegging;
b. toebehoren aan klaagster sub 2 respectievelijk klaagster sub 3, zodat deze ten onrechte in beslag zijn genomen.
12. Voorafgaand aan de bespreking van die stellingen stelt het hof vast dat de advocaat-generaal tijdens de behandeling in raadkamer heeft geconcludeerd tot teruggave van:
a. de voorwerpen die worden genoemd in het door verbalisant [naam verbalisant] op 4 juli 2007 opgemaakte proces-verbaal, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat die voorwerpen na een eerdere inbeslagname in de strafzaak tegen klager sub 1 tegen zekerheidstelling zijn teruggegeven;
b. een vijftal voorwerpen, namelijk [opsomming voorwerpen], die weliswaar niet in het voornoemde proces-verbaal van [naam verbalisant] worden genoemd, maar waarvan niet duidelijk is geworden of zij eerder in de strafzaak tegen klager sub 1 in beslag zijn genomen en tegen zekerheidstelling zijn teruggegeven, zodat de advocaat-generaal wil uitgaan van de juistheid van de stelling van klagers dat die eerdere inbeslagname en teruggave heeft plaatsgehad;
c. een geldbedrag van [geldbedrag X] dat zich in een enveloppe met een verjaardagskaart in de slaapkamer van klaagster sub 3 bevond, en een geldbedrag van [geldbedrag Y] dat eveneens in de slaapkamer van klaagster sub 3 in beslag is genomen, nu aannemelijk is geworden dat deze bedragen aan klaagster sub 3 toebehoren.
Nu het belang van de strafvordering zich niet langer tegen teruggave van deze voorwerpen verzet, zal het hof in zoverre het beklag gegrond verklaren en de teruggave van die voorwerpen gelasten. Wat betreft de voorwerpen bedoeld onder a. en b. zal de teruggave worden gelast aan klager sub 1 onder wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen, nu niet buiten redelijke twijfel staat dat deze aan klaagster sub 2 of klaagster sub 3 toebehoren. Wat betreft het geldbedrag onder c. zal de teruggave worden gelast aan klaagster sub 3 nu buiten redelijke twijfel staat dat deze geldbedragen aan haar toebehoren.
13. Klaagster sub 3 heeft niet gesteld dat andere voorwerpen dan de beide hiervoor onder 12 sub c. genoemde geldbedragen aan haar toebehoren. Het hof zal derhalve het beklag wat haar betreft voor het overige ongegrond verklaren.
14. Wat betreft de overige voorwerpen die op 11 april 2006 tijdens de doorzoeking in het perceel [straat] te [plaats] in beslag zijn genomen, is hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze dubbel in beslag zijn genomen. Daarmee resteert de vraag of deze voorwerpen aan klaagster sub 2, de voormalige echtgenote van klager sub 1, toebehoren en derhalve aan haar dienen te worden teruggegeven. Klager sub 1 en klaagster sub 2 hebben hiertoe aangevoerd dat zij al tien jaar gescheiden leven, dat klaagster sub 2 woonachtig is op voornoemd adres en dat klager vanaf 2005 in [land] staat ingeschreven, terwijl het bij de inbeslaggenomen sieraden gaat om damessieraden.
15. Nu wat betreft deze voorwerpen teruggave aan een ander dan degene onder wie de voorwerpen in beslag zijn genomen wordt verlangd en het, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat aan klager sub 1 een ontnemingmaatregel zal worden opgelegd , zal het hof moeten beoordelen of buiten redelijke twijfel staat dat klaagster sub 2 als enig eigenaar van die voorwerpen kan worden aangemerkt.
16. Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. Blijkens de processtukken staat de woning aan de [straat] te [plaats] op naam van klager sub 1. Klaagster sub 2 heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, met name niet of zij sinds haar scheiding van klager sub1 over eigen inkomsten heeft beschikt of andere middelen van bestaan heeft gehad. Ook heeft zij op geen enkele wijze, bijvoorbeeld door betalings-, aankoop- of eigendomsbewijzen, aangetoond dat de desbetreffende voorwerpen haar toebehoren. Het enkele feit dat een deel van de voorwerpen damessieraden betreft, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat deze aan haar toebehoren. Ook het enkele feit dat kenteken van de auto, een [merk], type [nummer], voorzien van het kenteken [nummer], op haar naam is gesteld, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat die auto aan haar zou toebehoren. Het klaagschrift zal derhalve wat deze voorwerpen betreft ongegrond worden verklaard.
17. Het vorenstaande betekent dat geen last tot teruggave zal worden gegeven wat betreft de volgende voorwerpen uit de brief van BOOM, gedateerd 6 juli 2007:
[Opsomming voorwerpen]
18. Met betrekking tot de hiervoor onder 17 genoemde voorwerpen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat deze wel onder zekerheidsstelling kunnen worden teruggegeven aan klager sub 1. Het BOOM heeft in zijn brief van 20 juni 2007 een voorstel gedaan omtrent de hoogte van de zekerheidsstellingen van de diverse voorwerpen. Daarop heeft klager sub 1 noch in de brief van zijn raadsman van 3 augustus 2007, noch ter zitting van 10 september 2007 een concreet antwoord gegeven. Daarom zal het hof thans niet de teruggave van de hiervoor onder 17 genoemde voorwerpen onder zekerheidstelling gelasten. Klager sub 1 zal eerst op de voet van artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering met het Openbaar Ministerie in overleg dienen te treden om tot overeenstemming te komen over de hoogte van zekerheidsstelling.
BESCHIKKENDE
Het hof:
Ten aanzien van klager sub 1:
- verklaart het beklag, voor zover betrekking hebbende op de navolgende voorwerpen, gegrond en gelast de teruggave aan klager van:
[opsomming voorwerpen]
- verklaart het beklag voor het overige ongegrond:
Ten aanzien van klaagster sub 2:
- verklaart het beklag ongegrond;
Ten aanzien van klaagster sub 3:
- verklaart het beklag gegrond wat betreft voornoemde geldbedragen van [bedrag Y] (zegge: [bedrag]) en [bedrag X] (zegge: [bedrag]) en ongegrond voor het overige;
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, G. Mintjes en F.J.H. Rutgers van der Loeff, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.M.H. van Ek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2007.