Jurisprudentie
BG6058
Datum uitspraak2005-11-07
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 9203
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR 9203
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoeker is vervolgd ter zake van een fiscaal delict. Naast de strafzaak hebben ook een fiscaal onderzoek en verschillende fiscale procedures gelopen, alsmede een arbeidszaak tegen een in verband met voornoemde verdenking ontslagen directeur. Verzoeker is door meerdere raadslieden bijgestaan. Raadsman A is gespecialiseerd in het strafrecht. Raadsman B en C zijn gespecialiseerd in het fiscale recht en hebben zich blijkens de overgelegde declaraties vooral bezig gehouden met de fiscale kant van de zaak.
Raadsman B en C hebben hun werkzaamheden in de strafzaak niet apart gedeclareerd. Ten behoeve van het onderhavige verzoek hebben zij achteraf, namelijk eerst na het verzoek om specificatie door het hof, in een soort overzicht aangegeven welke verrichtingen naar hun inzicht betrekking hebben op de strafzaak. Niet alleen is (de totstandkoming van) dit overzicht weinig inzichtelijk, maar bovendien hebben zij geen, althans geen helder en inzichtelijk onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die volgens hen zijn aan te merken als rechtsbijstand in de zin van artikel 591a Sv, en werkzaamheden die zijn verricht in het belang van het onderzoek in de zin van artikel 591 Sv. Mede gelet op de omvang van de zaak en het grote aantal declaraties bemoeilijkt deze gebrekkige wijze van specificeren naar het oordeel van het hof de beoordeling van het verzoek in zeer ernstige mate. Het hof is van oordeel dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn declaraties zodanig inricht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering, een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn verrichtingen en in welke hoedanigheid hij die heeft verricht. Daarvan is bij de declaraties van raadsman B en C geen sprake. De declaraties van raadsman B en C bieden geen deugdelijk basis voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman of van vergoeding van kosten die in het belang van het onderzoek zijn gemaakt. Het hof zal die kosten dan ook naar eigen inzicht met inachtneming van de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak op basis van redelijkheid en billijkheid schatten. Het hof zal daarbij slechts in aanmerking nemen de werkzaamheden die op grond van het dossier met grote mate van zekerheid rechtstreeks aan de strafzaak zijn gerelateerd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE ARNHEM
Pkn: 21-001230-04
Avnr: 9203
Het hof heeft gezien het op 14 februari 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], namens,
[naam verzoeker]
gevestigd te [vestigingsplaats verzoeker],
strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering voor de schade die zij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft geleden en voor de kosten van haar raadslieden en voor de kosten die in het belang van het onderzoek zijn gemaakt, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 16 september 2005 de advocaat- generaal en verzoeker, vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger verzoeker], financieel directeur, en de raadslieden van verzoeker, [naam raadsman A], voornoemd, en [naam raadsman B], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 17 november 2004 is verzoekster vrijgesproken van het aan haar telastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
3. Het verzoekschrift is niet door verzoekster maar door een van haar raadslieden ondertekend. Het hof zal dit verzuim dat in beginsel tot niet ontvankelijkheid moet leiden, voor hersteld houden, nu verzoekster in raadkamer door middel van een vertegenwoordiger is verschenen.
4. De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
5. Ingevolge artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
6. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van genoemde wet heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
7. Verzoekster heeft in raadkamer aangegeven dat zij als ondernemer de over de kosten verschuldigde BTW in vooraftrek kan brengen, zodat deze voor haar niet als kosten zijn aan te merken. Het hof zal dan ook uitgaan van de kosten exclusief BTW.
8. Tegen verzoekster is in juni 1999 een opsporingsonderzoek en gerechtelijk vooronderzoek gestart op verdenking van het doen van onjuiste aangiften van de omzetbelasting. Verzoekster is vervolgd ter zake van een fiscaal delict, namelijk het onjuist dan wel onvolledig doen van aangiften omzetbelasting in de periode van 1 oktober 1997 tot een met 30 juni 1999. Naast de strafzaak hebben ook een fiscaal onderzoek en verschillende fiscale procedures gelopen, alsmede een arbeidszaak tegen een in verband met voornoemde verdenking ontslagen directeur. Deze fiscale procedures waren in oktober 2004 nog niet afgerond.
9. Verzoekster is in de strafzaak bijgestaan door verschillende raadslieden, namelijk [naam raadsman A], advocaat te [plaatsnaam], en [naam raadsman C] en [naam raadsman B], advocaten te [plaatsnaam]. Alle drie hebben zij in de loop van het onderzoek werkzaamheden laten verrichten door kantoorgenoten. [naam raadsman A] is gespecialiseerd in het strafrecht. [naam raadsman C] en [naam raadsman B] zijn gespecialiseerd in het fiscale recht.
10. Het verzoek strekt in hoofdzaak tot vergoeding van de kosten van [naam raadsman A] op de voet van artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering en van de kosten van [naam raadsman C] en [naam raadsman B] op de voet van artikel 591 en artikel 591a van dat wetboek. Het hof zal eerst ingaan op deze kosten.
11. Verzoekster heeft in het inleidende verzoekschrift zonder voorbehoud opgegeven dat de kosten voor de strafrechtelijke rechtsbijstand (het hof begrijpt: de kosten van [naam raadsman A]) euro 77.817,57 (inclusief BTW) hebben bedragen, terwijl verzoekster van haar fiscale raadslieden (het hof begrijpt: [naam raadsman C] en [naam raadsman B]) declaraties ten belope van euro 487.815,-- (exclusief BTW) heeft ontvangen, waarin begrepen voornoemde kosten van [naam raadsman A]. Nadat het hof om specificatie van deze kosten heeft gevraagd, heeft verzoekster per brief van 26 mei 2005 de kosten van haar fiscale raadslieden naar beneden bijgesteld tot euro 183.172,65, namelijk euro 143.180,-- wegens kosten die direct op de strafzaak betrekking hebben, en euro 39.994,-- wegens algemene fiscale werkzaamheden die verband houden met het feitenonderzoek.
12. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja tot welk bedrag. Deze in artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief. Mede daarom ziet het hof aanleiding de kosten van de drie raadslieden apart te bespreken.
13. [naam raadsman A] heeft zich bezig gehouden met de strafzaak. Hij heeft onder meer politieverhoren en verhoren door de rechter-commissaris bijgewoond. Verder is hij zowel in eerst aanleg als in hoger beroep ter terechtzitting als raadsman van verzoekster opgetreden. Volgens het inleidende verzoekschrift heeft hij door middel van 44 declaraties € 77.817,57, inclusief BTW, aan verzoekster in rekening gebracht. Het hof komt bij onderzoek van deze declaraties tot een ander bedrag. Ter zake de rechtsbijstand tot en met de eerste aanleg heeft [naam raadsman A] fl. 77.584,05, exclusief BTW, en € 43.670,84, exclusief BTW, gedeclareerd en ter zake van de rechtsbijstand in hoger beroep € 21.691,78, exclusief BTW, totaal € 100.568,73. Het hof zal dit bedrag tot uitgangspunt nemen.
14. Het hof heeft acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak en op het feit dat [naam raadsman A] niet alleen maar samen met andere raadslieden rechtsbijstand heeft verleend. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de gedeclareerde kosten bovenmatig geacht moeten worden. Daaraan draagt onder meer bij dat het tarief van [naam raadsman A] na het vonnis in eerste aanleg in een keer toeneemt van € 245,- naar € 310,- per uur, exclusief kantoorkosten en BTW. Daarnaast komt overeenkomstig het beleid van het hof de gedeclareerde reistijd slechts voor de helft voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal daarom de kosten van de raadsman voor zover die [naam raadsman A] betreffen matigen en op gronden van billijkheid een bedrag toekennen van € 60.000,--.
15. [naam raadsman C] en [naam raadsman B] hebben zich blijkens de overgelegde declaraties vooral bezig gehouden met de fiscale kant van de zaak en met de fiscale procedures, maar ook met de arbeidszaak. Daarnaast hebben [naam raadsman C] en [naam raadsman B] zich ook bezig gehouden met de strafzaak en is [naam raadsman C] ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naast [naam raadsman A] als raadsman opgetreden en heeft daar het woord gevoerd. De strafzaak het fiscale onderzoek en de fiscale procedures hebben van 1999 tot en met 2002 naast elkaar gelopen.
16. [naam raadsman C] en [naam raadsman B] hebben hun werkzaamheden in de strafzaak niet apart gedeclareerd. Ten behoeve van het onderhavige verzoek hebben zij achteraf, namelijk eerst na het verzoek om specificatie door het hof, in een soort overzicht aangegeven welke verrichtingen naar hun inzicht betrekking hebben op de strafzaak. Niet alleen is (de totstandkoming van) dit overzicht weinig inzichtelijk, maar bovendien hebben zij geen, althans geen helder en inzichtelijk onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die volgens hen zijn aan te merken als rechtsbijstand in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, en werkzaamheden die zijn verricht in het belang van het onderzoek in de zin van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering. Mede gelet op de omvang van de zaak en het grote aantal declaraties bemoeilijkt deze gebrekkige wijze van specificeren naar het oordeel van het hof de beoordeling van het verzoek in zeer ernstige mate. Het hof is van oordeel dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn declaraties zodanig inricht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering, een helder en inzichtelijk beeld geven van zijn verrichtingen en in welke hoedanigheid hij die heeft verricht. Daarvan is bij de declaraties van [naam raadsman C] en [naam raadsman B] geen sprake. Daarbij komt dat voor zover de door [naam raadsman C] en [naam raadsman B] gedeclareerde kosten met enige zekerheid aan de strafzaak kunnen worden toegerekend, deze gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak en op het feit dat [naam raadsman C] en [naam raadsman B] samen een in het strafrecht gespecialiseerde raadsman rechtsbijstand hebben verleend, bovenmatig moeten worden geacht. Daaraan draagt onder meer bij het door [naam raadsman C] gehanteerde tarief van € 505,-- per uur (exclusief BTW). Ook vermag het hof gelet op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak niet inzien waarom in deze zaak door drie raadslieden bijstand moest worden verleend. Die keuze van verzoekster behoort daarom voor haar rekening te blijven.
17. Naar het oordeel van het hof kunnen de declaraties van [naam raadsman C] en [naam raadsman B], ook in aangepaste vorm, dan ook geen deugdelijk basis bieden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van de raadsman of van vergoeding van kosten die in het belang van het onderzoek zijn gemaakt. Het hof zal die kosten dan ook naar eigen inzicht met inachtneming van de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak op basis van redelijkheid en billijkheid schatten. Het hof ziet geen aanleiding voor het toekennen van kosten van [naam raadsman C] en [naam raadsman B] op de voet van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering, nu zij in de strafzaak als raadslieden met een fiscale deskundigheid zijn opgetreden, terwijl de aard en de complexiteit van de strafzaak geenszins nopen tot het daarnaast inschakelen van deskundigen dan wel hen daarnaast ook als deskundigen te beschouwen. Het hof zal mitsdien de vergoeding uitsluitend toekennen op de voet van artikel 591 a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal daarbij slechts in aanmerking nemen de werkzaamheden die op grond van het dossier met grote mate van zekerheid rechtstreeks aan de strafzaak zijn gerelateerd, in het bijzonder het optreden van beiden ter terechtzitting in eerste en tweede aanleg. Dat leidt ertoe dat het hof als kosten van de raadsman voor zover die [naam raadsman C] en [naam raadsman B] betreffen, zal toekennen een bedrag van € 10.000,--.
18. Het verzoek omvat ook kosten van een vertaalbureau, van tolken en van koeriersdiensten. De kosten van het vertaalbureau en de koeriersdiensten beschouwt het hof als kantoorkosten. Deze heeft het hof reeds zijn meegenomen in de hiervoor toegewezen bedrag ter zake van de kosten van [naam raadsman C] en [naam raadsman B]. De kosten van de tolken hebben betrekking op de terechtzitting in hoger beroep. De door verzoekster ten behoeve van haar Engelssprekende directeur meegenomen tolken zijn door het hof beëdigd in plaats van de door de advocaat-generaal opgeroepen tolk. Zij komen mitsdien in aanmerking voor een vergoeding op de voet van de Wet tarieven in strafzaken. Nu deze kosten voor rekening zijn gekomen van verzoekster en zij in het belang van het onderzoek zijn gemaakt, zal het hof op de voet van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering toekennen een bedrag van (4 uur x € 43,89 + € 20,23= €195,79 x 2=) € 391,58.
19. Verzoekster heeft tenslotte gevraagd om een vergoeding wegens de kosten van indiening en de behandeling van het verzoekschrift. Naar het oordeel van het hof is er geen aanleiding tot het toekennen van een hogere vergoeding dan de gebruikelijke die is gebaseerd op de landelijke aanbeveling inzake de indiening en de behandeling van dit soort verzoekschriften. Zowel de omvang van het verzoekschrift als het tijdsbeslag van de behandeling zijn een gevolg van de keuze die verzoekster heeft gemaakt om niet alleen de kosten die in de strafzaak zijn gemaakt op te voeren, maar - in weerwil van de strekking van het bepaalde in de artikelen 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering – aanvankelijk ook (vrijwel) alle kosten die in de fiscale advisering en procedures zijn gemaakt, en die kosten bovendien - ook na de gevraagde specificatie - niet helder en inzichtelijk van elkaar te onderscheiden. Gelet op genoemde landelijke aanbeveling kan in het dit geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en de behandeling van dit verzoekschrift en de behandeling daarvan worden toegewezen € 454,-- (exclusief BTW).
20. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek deels kan worden toegewezen (r.o. 14, 17 en 19) en voor het overige moet worden afgewezen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- kent aan verzoekster toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit 's Rijks kas ten bedrage van € 70.845,58 (zegge: zeventigduizendachthonderd-vijfenveertig euro en achtenvijftig eurocent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer [nummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [naam] o.v.v. [naam verzoeker].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van Berendsen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2005.