Jurisprudentie
BG5710
Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8532 HUUR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/8532 HUUR
Statusgepubliceerd
Indicatie
Huurtoeslag 2006. Verweerder heeft terecht het standpunt ingenomen dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag voor 2006 op de grond dat de medebewoner van eiser, zijn dochter, niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/8532 HUUR
Uitspraakdatum: 30 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, [P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 oktober 2007 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 14 juli 2007, waarin is vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag voor 2006.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Namens eiser is daar verschenen mr. [A] en namens verweerder is verschenen [B].
1Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2Gronden
2.1. Het geschil draait om de vraag of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag voor 2006 op de grond dat de medebewoner van eiser, zijn dochter [dochter X], niet rechtmatig verblijf houdt in Nederland.
2.2. Artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (tekst 2006, hierna: Awir) luidt als volgt:
'3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de medebewoner een alleenstaande minderjarige vreemdeling is in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, geldt de eerste volzin niet tot het moment waarop het recht op opvang ingevolge die regeling eindigt.'
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (tekst 2006) is eisers recht op huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de dochter.
2.4. Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (tekst 2006) luidt als volgt:
'De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.'
2.5. Vaststaat dat de dochter is geboren op [datum] 1988, de Turkse nationaliteit heeft en niet beschikt over een Nederlandse verblijfsvergunning. Gesteld noch gebleken is dat zij een alleenstaande minderjarige vreemdeling is in de zin van artikel 1, onderdeel e, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Partijen zijn het erover eens dat het de dochter was toegestaan, mits zij niet zou werken, om de afloop van het beroep tegen de beslissing op haar op 2 december 2004 gedane aanvraag om een verblijfsvergunning in Nederland af te wachten. Eiser meent om deze reden dat de dochter rechtmatig in Nederland verblijft.
2.6. Namens eiser is ter zitting gesteld dat mogelijk sprake is van één van in artikel 8, onderdeel f, g of h, van de Vreemdelingenwet 2000 genoemde gevallen van rechtmatig verblijf. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting niet nader kunnen aangeven en/of onderbouwen welke van deze gronden aan de orde zou kunnen zijn.
Het enkele tussen partijen vaststaande feit dat de dochter in Nederland mocht blijven, zonder dat vaststaat dat bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege diende te blijven, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van rechtmatig verblijf.
Er is, integendeel, grond voor de conclusie dat er géén sprake was van rechtmatig verblijf, aangezien uit de in het geding gebrachte uitspraak van deze rechtbank op het beroep van eisers dochter tegen de afwijzing van haar op 2 december 2004 gedane aanvraag om een verblijfsvergunning blijkt dat aan haar het zogenoemde mvv-vereiste is tegengeworpen en dat het bovendien een herhaalde aanvraag betreft. Op grond van artikel 73 van de Vreemdelingenwet 2000 is de werking van deze afwijzing niet geschorst hangende het lopende beroep.
2.7. Gesteld noch gebleken is dat zich één van de situaties als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e of i tot en met l, van de Vreemdelingenwet 2000 voordoet.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.