Jurisprudentie
BG5577
Datum uitspraak2008-11-11
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3169
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3169
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bouwvergunning hoogspanningslaboratorium. Gelet op (de toelichting op) het bestemmingsplan alsmede op de activiteiten van vergunninghoudster, moet geoordeeld worden dat vergunninghoudster een openbaar nutsbedrijf in de zin van artikel 3 van de bestemmingsplanvoorschriften is. Het maximaal toegestane bebouwingspercentage wordt door het bouwplan niet overschreden. Verweerder heeft terecht vrijstelling ten behoeve van de bouwhoogte verleend.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 07/3169
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van
inzake
[vereniging], eiseres,
gevestigd te [plaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder,
alsmede
KEMA Nederland B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
gevestigd te Arnhem (hierna: vergunninghoudster), vertegenwoordigd door mr. M.R.J. Baneke.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 juni 2007.
2. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2006 heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een hoogspanningslaboratorium op het perceel kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nummer 05829 (bedoeld wordt: 5995), plaatselijk bekend [adres] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 29 mei 2007 het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 15 december 2006 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 11 september 2007 heeft vergunninghoudster zich gesteld als partij in het geding.
Bij brief van 25 juli 2008 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld het beroepschrift conform artikel 11 van haar statuten te ondertekenen. Van deze mogelijkheid heeft eiseres bij brief, ingekomen op 19 augustus 2008, gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 10 oktober 2008. Namens eiseres zijn aldaar [X] en [Y] verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Weenink, ambtenaar in dienst van de gemeente Arnhem. Namens vergunninghoudster is [Z] verschenen, bijgestaan door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen.
3. Overwegingen
3.1. Het (inmiddels gerealiseerde) bouwplan voorziet in het oprichten van een hoogspanningslaboratorium – bestaande uit drie tegen elkaar aangebouwde hallen met een gezamenlijke oppervlakte van 4305 m2 (52,5 x 82 meter) en een hoogte van 12,1 respectievelijk 18,7 meter – op het perceel.
3.2. Allereerst overweegt de rechtbank dat het beroep, voor zover dit gericht is tegen de bij separate besluiten van 19 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaarde bezwaren van [X] en [Y] tegen het besluit in primo, niet-ontvankelijk is, omdat eiseres bij voornoemde besluiten niet als belanghebbende in de zin van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren hadden [X] en [Y] zelfstandig beroep kunnen instellen, van welke mogelijkheid zij echter geen gebruik hebben gemaakt.
3.3. Het perceel is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan “Kortsluitlaboratorium Rosandepolder” (hierna: het bestemmingsplan) geldt en heeft hierin de bestemming “instellingen van openbaar nut (Klasse XIII)”. Hieruit volgt reeds dat het door eiseres aangehaalde bestemmingsplan “Hoogstede-de Klingelbeek”, op basis waarvan in het betrokken gebied, bestemd voor uiterwaarden, geen bebouwing zou zijn toegestaan (met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de voormalige steenfabriek), geen toetsingskader voor het in geding zijnde bouwplan vormt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften mogen op gronden, aangewezen voor instellingen van openbaar nut – klasse XIII, zulks met inachtneming van het op de plantekening aangegeven bebouwingspercentage – uitsluitend gebouwen direct of indirect ten dienste van openbare nutsbedrijven of daarmede naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijk te stellen instellingen met aanhorigheden, waaronder dienstwoningen, worden opgericht.
3.3.1. Eiseres stelt in de eerste plaats dat vergunninghoudster de afgelopen decennia is “getransformeerd” in een commercieel bedrijf met winstoogmerk, zodat zij niet (langer) als een openbaar nutsbedrijf in de zin van artikel 3 van de planvoorschriften kan worden gekwalificeerd. Deze stelling treft geen doel.
Vastgesteld wordt dat het bestemmingsplan het begrip “instelling van openbaar nut” en/of “openbaar nutsbedrijf” niet nader definieert. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt evenwel gesproken over “de N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen (K.E.M.A.)”. Hieruit volgt dat het bestemmingsplan juist ten behoeve van (de rechtsvoorganger van) vergunninghoudster is opgesteld, zodat zij ter plaatse een kortsluitlaboratorium kon oprichten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de activiteiten van vergunninghoudster in hoofdzaak (nog steeds) gericht zijn op voorzieningen van openbaar nut.
3.4. Eiseres betoogt dat het bouwplan het maximaal toegestane bebouwingspercentage overschrijdt.
3.4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de planvoorschriften mag, behoudens het bepaalde in artikel 6, uitsluitend binnen de grenslijn der bebouwing worden gebouwd; de op de plantekening binnen deze grenslijn aangegeven bebouwing is alleen als illustratief te beschouwen. Het derde lid bepaalt dat, voor zover op de plantekening een bebouwingspercentage is aangegeven, dit – als maximumpercentage – van toepassing is op de oppervlakte van het terrein, die binnen de grenslijn der bebouwing is gelegen.
Blijkens de plantekening bedraagt het (maximale) bebouwingspercentage ter plaatse van het perceel 35.
3.4.2. Na uitvoering van de bouwwerkzaamheden is de bebouwde oppervlakte van het perceel, zoals reeds hiervoor is overwogen, toegenomen met 4305 m2. Volgens verweerder bedraagt de oppervlakte van het bouwvlak binnen de grenslijn van de bebouwing 57.965 m2. Daarvan mag maximaal 20.288 m2 (35%) worden bebouwd. Na realisering van het bouwplan bedraagt dit 15.076 m2, zodat daarna nog ruim 5200 m2 bebouwd mag worden, aldus verweerder.
3.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan het maximaal toegestane bebouwingspercentage van 35 niet overschrijdt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat dit percentage zelfs niet wordt overschreden indien bij de berekening van de totaal bebouwde oppervlakte (inclusief het bouwplan) rekening wordt gehouden met de bestaande, zogeheten, schakeltuin en/of spanten, nog daargelaten de vraag of deze bouwwerken als bebouwing in de zin van artikel 1, eerste lid, van de planvoorschriften kunnen worden aangemerkt.
3.5. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat het bouwplan wegens overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte in strijd is met het bestemmingsplan.
3.5.1. Ingevolge artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Woningwet, voor zover thans van belang, wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 3 van deze voorschriften, voor zover betreffende (…) de maximum-bouwhoogte, met dien verstande dat de afwijking niet meer dan 10% mag bedragen van de in genoemde bepalingen gestelde normen. Het tweede lid bepaalt dat de in het eerste lid van dit artikel genoemde vrijstellingen alleen zullen worden verleend, indien zij stedenbouwkundig verantwoord kunnen worden geacht.
Verweerder heeft aan de vrijstelling een positief stedenbouwkundig advies van 7 december 2006 ten grondslag gelegd.
3.5.2. Eiseres betoogt dat verweerder bij de beoordeling van de vereiste vrijstelling onvoldoende gewicht heeft toegekend aan haar belangen, zodat het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb is genomen. Daarbij stelt eiseres dat het bouwplan, dat onder meer voorziet in een dominante bebouwingswand, niet strookt met de Nota van uitgangspunten Businesspark Arnhem Oosterbeek van 26 november 2003 (hierna: de Nota).
3.5.3. Onder verwijzing naar het stedenbouwkundig advies past het bouwplan volgens verweerder binnen de in paragraaf 3.2.4 van de Nota verwoorde specifieke uitgangspunten. De rechtbank stelt vast dat daarin onder meer is vastgelegd dat “voor de bebouwing op het bedrijventerrein gelegen in de Rosandepolder de volgende uitgangspunten gelden. De bebouwing vormt geen dominante bebouwingswand naar de Rijn, de haven aan de oostzijde en het open uiterwaardengebied. De bebouwing ligt daarom altijd op enige afstand van de oever en de terreingrens en wordt gemaskeerd door enige beplanting” (p. 25).
3.5.4. Blijkens de plankaart mogen op het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd reeds bouwwerken met een hoogte van 11 meter respectievelijk 17 meter worden gerealiseerd. Het bouwplan overschrijdt dus slechts in geringe mate deze hoogten. Daarbij komt dat de hallen verschillende hoogten hebben, waarbij de toegestane hoogte van 11 meter respectievelijk 17 meter niet over het volledige oppervlak maximaal wordt benut. Daarnaast is uit de ter zitting overgelegde foto’s gebleken dat de vermeende dominante bebouwingswand door het verval van het terrein alsmede het in ruime mate aanwezige groen nagenoeg aan het oog wordt onttrokken, zodat het bouwplan niet in strijd is met de Nota. Bovendien kan de rechtbank, gelet hierop, het standpunt van verweerder volgen dat het bouwplan niet zal leiden tot een objectief bezien onaanvaardbare dan wel onevenredige aantasting van het woongenot van direct omwonenden.
3.5.5. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat niet gebleken is dat het stedenbouwkundig advies van 7 december 2006 inhoudelijk onjuist is dan wel op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van een zodanige onevenwichtige belangenafweging dat geoordeeld moet worden dat verweerder de vrijstelling ten onrechte heeft verleend.
3.6. Tot slot betoogt eiseres dat verweerder de bouwaanvraag ingevolge artikel 50 en/of artikel 52 van de Woningwet ten onrechte niet heeft aangehouden.
Niet in geschil is dat ten tijde van het primaire besluit van 15 december 2006 voor het gebied waarin het bouwplan is gelegen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO gold en dat verweerder om die reden, gelet op het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, de bouwaanvraag had behoren aan te houden. Dit voorbereidingsbesluit is evenwel op 3 februari 2007 vervallen, zodat ten tijde van het bestreden besluit, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb, geen aanhoudingsplicht meer gold. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de aanhoudingsplicht ex artikel 52 van de Woningwet, gelet op artikel 56a, vijfde lid, onderdeel e, van die wet, eerst bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase een rol speelt.
3.7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen en betogen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
3.8. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover dit gericht is tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van [X] en [Y] tegen het primaire besluit van 15 december 2006, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo als voorzitter, mr. B.N. Crol en mr. D.J. Post, als rechters, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 11 november 2008 in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 11 november 2008