Jurisprudentie
BG5106
Datum uitspraak2008-11-24
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/801329-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/801329-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Veroordeling ter zake dood door schuld (art. 307 Sr.) voor betrokkenheid bij dodelijke ongeval tijdens de Landmachtdagen 2007.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire kamer
Parketnummer : 05/801329-07
Data zittingen : 10 maart 2008, 16 juni 2008 en 10 november 2008
Datum uitspraak : 24 november 2008
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres] ,
plaats : [woonplaats],
rang/rnr. : sergeant-majoor, [nummer],
ingedeeld bij : MVKKOOY te Den Helder.
Raadsman : mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juni 2007 te of nabij Wezep, gemeente Oldebroek, als boordwerktuig-kundige/loadmaster in een helikopter welke op een hoogte van ongeveer 30 meter boven de grond hing,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een aan die helikopter bevestigd afdaaltouw, waaraan een persoon (te weten H.J.M. [slachtoffer]) - bij gelegenheid van het zgn. abseilen vanuit die helikopter - was bevestigd, althans verbonden,
niet op een zodanige plek en/of wijze heeft doorgesneden of losgemaakt dat dat touw los zou komen van de helikopter waardoor dat touw (waaraan voornoemde [slachtoffer]) aan de helikopter bleef bevestigd waarna hij, verdachte, zich er niet (voldoende) van heeft vergewist dat het afdaaltouw - waaraan die [slachtoffer] was bevestigd - niet meer aan de helikopter bevestigd was en/of zich er onvoldoende van heeft overtuigd of die [slachtoffer] zich vrij van de afdaallijn
bevond en/of (vervolgens) aan de (eerste) piloot van de helikopter het commando "vier touwen los, voorin overnemen", en/althans "we kunnen", althans in dergelijke bewoording, heeft gegeven, en/althans (daarmee) aan de (eerste) piloot van de helikopter heeft aangegeven dat deze (veilig) kon wegvliegen waarna de (eerste) piloot met die helikopter is weggevlogen waarbij/waarna die [slachtoffer] over een afstand van ongeveer vierhonderd meter, althans over een
aanzienlijke afstand (geheel of gedeeltelijk) over de grond is (mee)gesleurd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten uitgebreide bloeduitstorting(en) in de borst- en buikholte en schade aan de hersenen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 november 2008 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de officier van justitie geconcludeerd dat deze kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 2 juni 2007 tijdens een demonstratie gedurende de Landmachtdagen te Wezep, gemeente Oldebroek, vervulde verdachte de functie van boordwerktuigkundige/ loadmaster in een Lynx-helikopter welke op enig moment op een hoogte van ongeveer 30 meter boven de grond hing.
Verdachte heeft op dat moment een aan die helikopter bevestigd afdaaltouw, waaraan H.J.M. [slachtoffer] (hierna slachtoffer) die kort daarvoor vanuit die helikopter was afgedaald nog vast zat, niet op een zodanige plek doorgesneden dat het touw los zou komen van de helikopter. Daardoor bleef dat touw aan de helikopter bevestigd. , ,
Vervolgens heeft verdachte zich er niet van overtuigd of slachtoffer zich vrij van de afdaallijn bevond. Voorts heeft verdachte zich er niet van vergewist dat het afdaaltouw waaraan die [slachtoffer] was bevestigd niet meer aan de helikopter bevestigd was.
Verdachte heeft vervolgens aan de eerste piloot van de helikopter het commando “vier touwen los” en “we kunnen”, althans in dergelijke bewoordingen, gegeven en daarmee aan de eerste piloot van de helikopter aangegeven dat deze veilig kon wegvliegen. , ,
De eerste piloot is met die helikopter weggevlogen waarbij/waarna het slachtoffer over een aanzienlijke afstand gedeeltelijk over de grond is meegesleurd , waardoor deze zodanig letsel heeft opgelopen, te weten uitgebreide bloeduitstortingen in de borst- en buikholte en schade aan de hersenen, dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden. ,
De verweren van de verdediging
Door de raadsman is een beroep gedaan op:
I. Afwezigheid van culpa (schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht).
II. Afwezigheid van (alle) schuld.
III. Het bestaan van overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht.
IV. Toepassing van artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Punt I Afwezigheid van culpa
Door de raadsman is een groot aantal factoren benoemd die buiten de invloedssfeer van verdachte lagen en voor verdachte niet voorzienbaar waren maar die wel van invloed waren op het ongeval, te weten – onder meer –:
- de beslissing van anderen dan verdachte om de touwen te gaan snijden en om dit direct op de knoop te gaan doen;
- er werd voor het uitvoeren van de demonstraties uitgedragen dat het een ‘peppie’(dashing, flitsende) demo moest worden met veel afwisseling;
- verdachte was niet aanwezig bij de briefing op 30 mei 2007 waarbij de beslissing werd genomen om de touwen te snijden en verdachte was niet geoefend in het snijden van touwen, laat staan het zuinig snijden van touwen;
- tijdens de demonstraties is door de abseilers gebruik gemaakt van een gemodificeerde versie van het Personal Escape System (PES, een koppelstuk dat wordt bevestigd aan de lijn waarmee men uit de helikopter afdaalt waarmee men kan remmen), zonder dat het met bijbehorende opleiding bij de diverse eenheden was ingevoerd;
- de beslissing van derden om de abseilers geen mes op het lijf te laten dragen, om zich eventueel zelf los te maken van het touw;
- er was geen sprake van het (eenduidig) gebruik van een sein naar de bemanning van de helikopter ter bevestiging dat de abseilers los waren van hun touw, en
- er was in strijd met de voorschriften door de organisatie geen Heli Abseil Instructor, een gekwalificeerde collega, aangewezen.
Door de raadsman is aangevoerd dat gelet op de samenloop van deze factoren die zich buiten eigen controle van verdachte hebben voltrokken er bij verdachte geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling van punt I
Op 1, 2 en 9 juni 2007 vonden de jaarlijkse Landmachtdagen plaats. De demonstraties ten behoeve van deze dagen bestonden onder meer uit het afdalen door 4 abseilers uit een Lynx-helikopter met het nieuwe PES-systeem.
Verdachte vervulde tijdens de demonstraties op 1 en 2 juni 2007 – zo ook de fatale afdaling op
2 juni 2007 – de functie van boordwerktuigkundige (BWTK).
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de gebruikelijke afdaalprocedure als volgt is:
- de abseiler daalt af uit de helikopter;
- de abseiler staat op de grond en maakt zich los van het afdaaltouw;
- nadat de abseiler los is van het afdaaltouw, koppelt (schroeft) de BWTK het afdaaltouw los van de carabiners waarmee het aan de helikopter is bevestigd;
- de BWTK houdt het afdaaltouw buiten de helikopter en laat vervolgens het touw zonder de carabiners naar beneden vallen.
De BWTK volgt de gehele procedure door visueel contact te houden met eerst de abseilers en vervolgens het afdaaltouw.
De essentie bij het afdalen aan touwen uit een helikopter is dat de helikopter niet weg mag vliegen terwijl er nog een lijn aan de helikopter is bevestigd. Niet alleen vanwege het feit dat er nog een abseiler aan het touw vast kan zitten, maar meer ook omdat een loshangend touw voor de helikopter zelf een gevaar kan opleveren. Een loshangend touw kan bijvoorbeeld vastslaan om een object op de grond. De BWTK mag pas aangegeven dat de helikopter weg kan vliegen nadat de touwen zijn losgekoppeld. Omdat het dus essentieel is dat de touwen los zijn van de helikopter voordat deze wegvliegt, moet in de procedure een verificatie zijn ingebouwd. In deze procedure heeft de BWTK dan ook een tweetal essentiële controle momenten. Ten eerste de vaststelling dat de afdalers op de grond staan en ten tweede het loskoppelen van het touw gevolgd door het buiten de helikopter houden van het touw en dit touw gecontroleerd laten vallen.
Bij de demonstraties op de Landmachtdagen was er voor gekozen om de afdaaltouwen door te snijden.
De militaire kamer is van oordeel dat bij demonstraties, en meer in het algemeen bij van de normale activiteiten afwijkende handelingen, organisaties, organisatoren en deelnemers voorafgaande aan en tijdens de demonstraties niet alleen mogen vertrouwen op bestaande procedures, maar ook invulling moeten geven aan een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het waarborgen van de veiligheid tijdens de uitvoering van demonstraties. Niet alle situaties en handelingen kunnen in procedureregels worden ondervangen. Als situaties wel in procedureregels zijn vastgelegd, kan het zijn dat er in bepaalde situaties meer nodig is aan in acht te nemen veiligheidsmaatregelen dan strikt vereist is. De eigen verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een BWTK/loadmaster brengt dit met zich mee.
Verdachte had voor de bewuste demonstratie nog nooit de snijmethode gebruikt om de touwen na het afdalen los te maken van de helikopter. Een nieuwe manier van werken brengt extra risico met zich mee. Verdachte heeft dit onderkend. Hij heeft immers binnen zijn eigen organisatie ter voorbereiding op de Landmachtdagen met de chef boordwerktuigkundige en collega’s uitgebreid overleg gevoerd over de procedure, hoe het snijden moest verlopen en welke handelingen verricht moesten worden om zich er van te verzekeren dat alles goed en veilig zou verlopen .
Verdachte wist vanuit de gebruikelijke afdaalprocedure, het loskoppelen, dat hij twee essentiële controle momenten heeft, zijnde het moment dat de afdalers op de grond staan en het loskoppelen van het touw, gevolgd door het gecontroleerd laten vallen van het touw buiten de helikopter. Verdachte houdt in die procedure visueel contact met het vallende touw en dit is voor hem de controle dat het touw daadwerkelijk los is van de helikopter.
De militaire kamer is van oordeel dat van verdachte had mogen worden verwacht dat hij, gelet op het belang, ook bij de snijmethode, juist nu deze afwijkt van de gebruikelijke methode en hij daarin geen training of ervaring had, de twee genoemde essentiële controlemomenten in acht zou hebben genomen.
Bij de fatale afdaling op 2 juni heeft verdachte, nadat hij visueel had vastgesteld dat alle vier de abseilers op de grond stonden, de vier afdaaltouwen doorgesneden waarbij het eerste touw waaraan het slachtoffer dan nog vastzat werd doorgesneden tussen twee ankerpunten. Vervolgens heeft verdachte aan de eerste vlieger aangegeven dat hij weg kon vliegen, zonder daarvoor visueel te controleren of alle vier de afdaaltouwen daadwerkelijk los waren van de helikopter waardoor het touw met het slachtoffer aan de helikopter vast bleef zitten.
Verdachte heeft daarmee welbewust een onaanvaardbaar risico genomen, door na het doorsnijden van de afdaaltouwen aan de eerste vlieger aan te geven dat hij weg kon vliegen en niet visueel te controleren of de touwen daadwerkelijk los waren van de helikopter.
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat dit handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig moet worden aangemerkt. Dit levert schuld op als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.
De door de raadsman aangevoerde factoren die, aldus de raadsman, buiten de invloedssfeer van verdachte lagen en voor verdachte niet voorzienbaar waren doen naar het oordeel van de militaire kamer niet af aan de strafrechtelijke schuld van verdachte, zulks gelet op al het vorenstaande. Dat de demonstratie ‘peppy’ moest worden uitgevoerd ontslaat verdachte niet van zijn bijzondere verantwoordelijkheid als BWTK/loadmaster. Juist dan is bijzondere alertheid van hem als BWTK/loadmaster op zijn plaats.
Beoordeling van punt II
Door de raadsman is een beroep gedaan op afwezigheid van (alle) schuld.
De militaire kamer heeft bij de beoordeling van punt I – afwezigheid van culpa – geoordeeld dat er bij verdachte sprake is van een strafrechtelijk relevante schuld. Het beroep op het ontbreken van alle schuld is daarmee reeds verworpen.
Beoordeling van punt III
Door de raadsman is een beroep gedaan op het bestaan van overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheden waaronder verdachte tot zijn verweten handelen is gekomen, zich hebben voltrokken buiten zijn invloedssfeer en voorvloeiden uit de fouten en lacunes in de gevolgde procedures en organisatie van het evenement.
De raadsman zoekt voor zijn standpunt steun in de beschikking van de militaire kamer van het Hof Arnhem in de zogeheten Herculesramp-zaak. In die beschikking overweegt het Hof:
“Terugkerend tot de hiervoor onder 5.2.1. gestelde vraag, lijkt het niet onwaarschijnlijk dat, - gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2.2. tot 5.2.4. is weergegeven, beklaagde met succes een beroep kan doen overmacht. Dat veel van de fouten die gemaakt zijn op 15 juli 1996 niet zo zeer persoonlijke fouten van individuele personen, onder wie beklaagde, zijn geweest, maar fouten die voortvloeien uit de organisatie, moge blijken uit het feit dat na 15 juli 1996 diverse wijzigingen ten aanzien van de structuur, middelen en procedures door de Luchtmachtstaf zijn aangebracht en inmiddels zijn geïmplementeerd”.
De raadsman stelt dat deze redenering zonder meer toepasbaar is op de onderhavige zaak.
De militaire kamer deelt het standpunt van de raadsman niet.
In de beschikking van het Hof in de Herculesramp-zaak concludeert het Hof dat de gevolgen van de crash met het Hercules-vliegtuig niet zo zeer aan persoonlijk falen te wijten zijn, als wel aan organisatorische gebreken.
Hiervoor bij de beoordeling van punt I heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte welbewust een onaanvaardbaar risico heeft genomen door na het doorsnijden van de afdaaltouwen aan de eerste vlieger aan te geven dat hij weg kon vliegen en niet visueel te controleren of de touwen daadwerkelijk los waren van de helikopter. In casu gaat het om het persoonlijke falen van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid. De overige factoren die aan het ongeval hebben bijgedragen zijn daaraan ondergeschikt en doen niet af aan de strafrechtelijk relevante schuld van verdachte.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, wordt het beroep op overmacht verworpen.
Beoordeling van punt IV
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte een beroep kan doen op artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht, nu aan verdachte een opdracht is gegeven, de opdracht om de afdaaltouwen door te snijden, die in strijd was met de geldende doctrines.
Artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht luidt:
“Een feit, bedoeld in de artikelen 126-130 (opmerking militaire kamer: de artikelen betreffende schending van het dienstbevel), is niet strafbaar, indien onderlinge strijdige dienstbevelen zijn gegeven en het niet opgevolgde dienstbevel voorafgaat aan het laatst gehandhaafde.”
De militaire kamer stelt vast dat een verdachte pas een beroep kan doen op artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht indien hij zou worden vervolgd ter zake van een feit bedoeld in de artikelen 126-130 van het Wetboek van Militair Strafrecht. Hiervan is geen sprake.
De militaire kamer overweegt voorts nog als volgt.
Door de raadsman is aangevoerd dat de rechtbank aansluiting zou kunnen zoeken bij de rationale van artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht aangezien verdachte geconfronteerd wordt met twee tegenstrijdige doctrines c.q. dienstbevelen. De raadsman geeft aan dat ‘verdachte uiteindelijk op het fatale moment niet het dienstbevel opvolgt om de touwen zeer kort en zuinig door te snijden alsmede dit te controleren, in die zin dat hij dit bij het vierde touw onjuist doet’.
De raadsman stelt voorts dat ‘gelet op de onvoorzienbare en niet toerekenbare factoren cliënt uiteindelijk niets ander kan dan terugvallen op een andere doctrine die hier een rol speelt, namelijk zijn eigen skill-based doctrine, in feite het laatst gehandhaafde in de zin van artikel 133 van het Wetboek van Militair Strafrecht’.
De militaire kamer overweegt ten aanzien van dit verweer dat er ten behoeve van de luchtmobiele demonstratie tijdens de Landmachtdagen voorafgaand aan die dagen specifieke afspraken zijn gemaakt tussen de beide Lynxvliegers en de Landmachteenheid waartoe de afdalers behoorden. Deze afspraken zagen ondermeer op de gevolgde techniek van afdalen met behulp van PES, een voor de Koninklijke Marine gebruikelijke techniek en op het doorsnijden van de touwen in plaats van het loskoppelen van de carabiners. Hoewel het doorsnijden van de touwen geen standaardprocedure maar slechts een noodprocedure is, kende men deze handelingen wel.
Verdachte had, nadat hem de volgende dag deze afspraken door de eerste vlieger waren medegedeeld, hiervan niet opgekeken en gezegd ‘OK’. De militaire kamer ziet in deze mededeling van de eerste vlieger in feite een dienstbevel. Daarna, kort vóór de demonstraties is verdachte door een - lager in rang zijnde - onderofficier verzocht om de touwen kort door te snijden zodat de touwen opnieuw zouden kunnen worden gebruikt. Dit verzoek – in casu betrof het geen bevel gelet op de rang van de verzoeker - werd zonder tegenwerpingen door verdachte gehonoreerd. Tijdens de drie vluchten met afdaalsessies voorafgaand aan het fatale ongeval werden de handelingen normaal uitgevoerd.
Op geen moment is door verdachte aangegeven dat hij het oneens was met de opdracht, de te volgen procedure of de te hanteren werkwijze. De militaire kamer stelt vast dat het hier ging over de voor een concreet geval - i.c. een demonstratie - geldende instructies en technische uitvoeringsaanwijzingen, waarover men van te voren intern en onderling uitvoerig had gesproken en overeenstemming had bereikt. De militaire kamer stelt daarom vast dat het om één bevel ging – het doorsnijden van de touwen – met een daaraan toegevoegd verzoek om de touwen kort door te snijden. Het bevel met het daaraan gekoppelde verzoek is door verdachte - in tegenstelling tot hetgeen de raadsman hieromtrent stelt - wèl maar onjuist uitgevoerd.
Van tegenstrijdige bevelen zoals de raadsman stelt is naar het oordeel van de militaire kamer niet gebleken.
De militaire kamer overweegt voorts nog dat voor ‘het terugvallen op een andere namelijk zijn eigen skill-based doctrine’ zoals door raadsman is betoogd, niet vast is komen te staan dat deze doctrine op een essentieel onderdeel van de afdaaloperatie, namelijk de veiligheid, zou mogen afwijken van hetgeen hij gewend was te doen. Welke doctrine ook zou zijn gevolgd, verdachte zou ten minste hebben moeten controleren of de helikopter vrij was van afdalers en lijnen alvorens het commando ‘voorin overnemen’ te mogen geven. Uit bovenstaande volgt dat verdachte ook bij het volgen van de ‘eigen skill-based doctrine’ onvoldoende oog heeft gehad voor de veiligheid van afdalende- en vliegende bemanningsleden.
De raadsman voert voorts ter verdediging aan ‘dat het ongeval is ontstaan doordat een militaire doctrine door een bizarre samenloop van omstandigheden werd doorkruist en dat deze doorkruising niet aan verdachte kan worden verweten’. Voorts stelt de raadsman ‘dat niet verdachte maar anderen namelijk een organisatie heeft gefaald, doordat het systeem van militaire doctrines op een ontoelaatbare, onzorgvuldige niet voorzienbare wijze buiten toedoen van verdachte werd doorbroken’.
De raadsman zoekt daarbij aansluiting bij de definitie van militaire doctrine zoals deze door defensie is vastgelegd en stelt hieromtrent ‘dat militaire doctrine in wezen de door het gezag opgelegde militaire handelswijze belichaamt, dat wil zeggen de fundamentele uitgangspunten waarmee het militaire gezag richting tracht te geven aan doelgerichte acties’.
Naar het oordeel van de militaire kamer is militaire doctrine, gelet op hetgeen hierover in de Nederlandse Defensie Doctrine wordt opgemerkt niet een door het gezag opgelegde handelswijze maar biedt militaire doctrine een raamwerk voor het operationele optreden. Militaire doctrine omvat fundamentele uitgangspunten waarmee strijdkrachten richting geven aan doelgerichte acties. Militaire doctrine is echter geen dogma en is niet verplicht. De functie van militaire doctrine is niet om een serie specifieke regels op te stellen, maar om richting te geven aan het denken over het gebruik van militair vermogen en zodanig een beter begrip of eenheid van opvatting te bevorderen.
De militaire kamer stelt vast dat het in deze zaak slechts gaat over de voor een concreet geval - i.c. een demonstratie - geldende instructies en technische uitvoeringsaanwijzingen.
De daarover onderling gemaakte afspraken pasten naar het oordeel van de militaire kamer binnen het raamwerk van het operationele optreden (het afdalen uit helikopters). De militaire kamer concludeert dat daarmee niet is gebleken van een doorkruising of doorbreking van het systeem van militaire doctrine of een schending van fundamentele, richtinggevende uitgangspunten voor het uitvoeren van acties.
3b. De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 2 juni 2007 te of nabij Wezep, gemeente Oldebroek, als boordwerktuig-kundige/loadmaster in een helikopter welke op een hoogte van ongeveer 30 meter boven de grond hing, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig een aan die helikopter bevestigd afdaaltouw, waaraan een persoon (te weten H.J.M. [slachtoffer]) - bij gelegenheid van het zgn. abseilen vanuit die helikopter - was bevestigd, niet op een zodanige plek heeft doorgesneden dat het touw los zou komen van de helikopter waardoor dat touw (waaraan voornoemde [slachtoffer]) aan de helikopter bleef bevestigd waarna hij, verdachte, zich er niet (voldoende) van heeft vergewist dat het afdaaltouw - waaraan die [slachtoffer] was bevestigd - niet meer aan de helikopter bevestigd was en zich er onvoldoende van heeft overtuigd of die [slachtoffer] zich vrij van de afdaaltouw bevond en vervolgens aan de eerste piloot van de helikopter het commando "vier touwen los" en "we kunnen", althans in dergelijke bewoordingen, heeft gegeven, en daarmee aan de eerste piloot van de helikopter heeft aangegeven dat deze veilig kon wegvliegen waarna de eerste piloot met die helikopter is weggevlogen waarbij/waarna die [slachtoffer] over een aanzienlijke afstand gedeeltelijk over de grond is meegesleurd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zodanig letsel, te weten uitgebreide bloeduitstorting(en) in de borst- en buikholte en schade aan de hersenen, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij ondermeer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 20 mei 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte vervulde als boordwerktuigkundige/loadmaster aan boord van de helikopter een essentiële functie. Verdachte was in feite oog en oor van de vliegers in de cabine en was ondermeer verantwoordelijk voor het op veilige wijze laten afdalen van personeel. Gelet op de risico’s inherent aan het vliegen en de afdaalprocedures aan touwen, moet onder alle omstandigheden kunnen worden vertrouwd op de bekwaamheid en zorgvuldigheid van de boordwerktuigkundige/loadmaster. Naar het oordeel van de militaire kamer heeft het bij verdachte aan dit vereiste van zorgvuldigheid tijdens de uitvoering van de laatste vlucht ontbroken. Gelet op de lange staat van dienst en ervaring in het werken met helikopters mocht van verdachte onder deze omstandigheden tenminste worden verwacht dat hij op een tweetal essentiële momenten visueel had gecontroleerd of alle afdalers en lijnen los waren van de helikopter alvorens de vliegers een vertreksein te geven. Deze onzorgvuldigheid en nalatigheid is verdachte aan te rekenen. Door essentiële controles over te slaan is het voor het slachtoffer fataal afgelopen. De gevolgen van verdachtes handelen hebben de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed berokkend.
De militaire kamer acht voor de afdoening van soortgelijke strafbare feiten doorgaans een werkstraf op zijn plaats. De militaire kamer ziet in de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden geen redenen om hier van af te wijken en acht dan ook de door de officier van justitie geëiste straf een passende afdoening. Bij deze straftoemeting heeft de militaire kamer, evenals de officier van justitie in zijn eis, mede in aanmerking genomen dat ook anderen dan de verdachte niet altijd zo zorgvuldig hebben gehandeld als had mogen worden verwacht, zoals ook blijkt uit het rapport van de Commissie van Onderzoek Koninklijke Landmacht en het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Wat betreft de inbeslaggenomen voorwerpen zal de militaire kamer de teruggave gelasten aan degene bij wie het in beslag is genomen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 100 (éénhonderd) dagen.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene bij wie het in beslag is genomen, te weten:
- een videoband van het merk Sony/Betamax aan T.J.G. [naam1], Audiovisuele dienst te Amsterdam (k.v.i. pag. 318);
- een geheugenkaart van het merk Casio aan J.G.J. van [naam2] (k.v.i. pag. 315);
- een geheugenkaart van het merk Scandisk aan verdachte;
- diverse militaire goederen aan het Ministerie van Defensie (k.v.i. pag. 320 t/m 324 en pag. 328 t/m 333);
- een dvd-video, twee videobanden/mastertapes aan Ministerie van Defensie (k.v.i. pag. 339/243;
- een dvd van het merk Philips en een mastertape van het merk Panasonic aan de KLPD/ Dienst Luchtvaartpolitie Schiphol (k.v.i. pag. 350);
- twee certificaten (abseilkaarten) aan het Ministerie van Defensie (k.v.i. pag. 354);
- een cd-rom aan R. [naam3] (k.v.i. pag. 356);
- een cd-rom aan R.P. [naam4] (k.v.i. pag. 357).
Aldus gewezen door:
mr. E.A.A.M. Pfeil, als voorzitter,
mr. D.A. van Steenbeek, rechter,
kolonel mr. B.F.M. Klappe, militair lid,
in tegenwoordigheid van M.H.J. Materman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2008.